1511 belangen van Amsterdam en Rotterdam, den Haag in beweging kunnen brengen, terwijl de industrie en de land* en tuinbouw zich zelf maar moeten trachten te helpen, ook al is het duidelijk, dat zij door omstandig* heden onafhankelijk van haar wil, daartoe onmogelijk in staat of bij machte zijn. Een woord van ernstig protest is hier zeker op zijn plaats en het wordt door mij dan ook met volle over* tuiging en met de meeste klem in deze Vergadering uitgesproken, in de hoop, dat het Uw aller goedkeuring zal wegdragen en in het vertrouwen, dat het binnen en buiten den lande gehoord wordt en den noodigen weer* klank zal mogen vinden. Intusschen bleef onze organisatie ondanks die minder gunstige verschijnselen in het economisch leven van ons Vaderland, haar rustigen, maar gestadigen vooruitgang voortzetten. De bedrijfsresultaten bij onze Centrale Bank waren van dien aard, dat als de Balans* en Verlies* en Winst* rekening over 1926 door deze Vergadering zullen zijn vastgesteld, onze reserves het respectabel cijfer van 4.331.107.67 zullen aanwijzen en dat wij alsdan er op kunnen bogen, dat ons aandeelenkapitaal plus aan* sprakelijkheidsfonds plus reserves zullen zijn gestegen tot 9.013.107.67. Dat wil dus zeggen, dat de gelden, die aan deze In* stelling zijn toevertrouwd, zoo veilig zijn, dat de Cen* trale Bank het ondenkbaar hooge bedrag van ruim 9 millioen gulden zou kunnen verliezen, voor en aleer de crediteuren één cent zouden tekort komen! Ik meen dus met gerustheid te mogen zeggen, dat wij tevreden kunnen zijn, al zullen wij niettemin bedacht moeten blijven op het steeds sterker maken onzer organisatie, zoowel van de Centrale als van de plaatselijke Banken zelf. Als wij bedenken, dat per 31 December 1925 latere cijfers over onze heele organisatie zijn nog niet bekend onze plaatselijke boerenleenbanken een totaal bedrag van ruim 112 millioen gulden hadden aan toevertrouwde gelden, tegenover 1011/? millioen per 31 December 1924

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1927 | | pagina 3