1494
Ontslag eischt normaal dus behoudens de gevallen
waarin een dringende reden tot ontslag overeenkomstig
de wet is gegeven een termijn van drie maanden na
de kennisgeving.
Niet billijk zou het zijn om, voor het geval men tot
weigering van herbenoeming wenscht over te gaan, niet
minstens een even grooten tusschentijd in acht te nemen.
Weliswaar kan de Kassier erop voorbereid zijn, dat bij
het eindigen van den tijd, waarvoor hij is benoemd, zijn
ambt zal ophouden en zal hij meestal wel tevoren weten
of hij al dan niet op herbenoeming zal kunnen rekenen
Maar rekening dient er toch mede gehouden worden
dat hij mogelijk niet erop is voorbereid. En in dit geva
zou de nietsherbenoeming vlak voor den fatalen datum
zeer onaangenaam zijn. Om moeilijkheden te voorkomen
is aan deze bepaling geen bindend karakter gegeven.
De Commissie achtte het noodig, dat de bevoegdheid
tot schorsing van den kassier, die nu alleen toekomt aan
den Raad van Toezicht, in plaats daarvan gegeven wordt
aan het college, dat de benoeming doet, n.1. het Bestuur
Bij de thans bestaande regeling is schorsing opgedragen
aan den Raad van Toezicht, omdat het natuurlijk prac
tisch niet mogelijk is, dat het lichaam dat nu benoemt
n.1. de Algemeene Vergadering, ook schorst, daar zij in
spoedgevallen als waarover het bij schorsing steeds gaat,
niet voldoende snel kan ingrijpen. Nu echter benoeming
en ontslag in handen komen van het Bestuur, is het voor
de hand liggend, dat het college, dat benoemt en ont
slaat, ook de schorsing uitspreekt.
Waar de statuten thans de gevolgen van schorsing,
alsmede hetgeen na schorsing moet geschieden, niet of
onvoldoende vaststellen, zou ook op dit punt eenige
nadere regeling noodig zijn, teneinde eenerzijds te voor<
komen, dat de Kassier te lang in een toestand van om
zekerheid zou blijven verkeeren en anderzijds de Bank
voor moeilijke gevallen zou komen te staan.
C. Schorsing'.