1434
men in zalig nietsdoen zijn uren slijt. Neen, er wordt
daar gewerkt, hard gewerkt zelfs.
Velen der verpleegden hadden de strenge paradijswet
verwaarloosd: „In 't zweet uws aanschijns zult gij uw
brood eten".
Daarom zijn zij achteruitgegaan, gezonken hoe langer
zoo dieper, totdat sommigen hunner vervielen tot
misdaad.
Hier in „Luctor et Emergo" wordt het verlaten vak
weer ter hand genomen, het weggeworpen gereedschap
weer opgezocht, wordt hun geleerd, dat nietsdoen ver*
derfelijk en werken zalig is.
Alle vakken worden hier beoefend.
Wij hebben onze smidse, onze timmermans* en schil*
derswerkplaatsen, onze kleer* en schoenmakerijen, onze
mattenmakerij, wasscherij, enz. En wanneer iemand geen
bepaalde vakkennis heeft, dan kan hij nuttig zijn achter
het buffet in ons geheelonthouders*logement, wordt hij
uitgezonden op dienstverrichting of kan zijn koopmans*
geest uitvieren, leurend met wagens vol huishoudelijke
artikelen.
Hoe wij in „Luctor et Emergo" reclasseeren?
Door onze verpleegden te brengen tot een matig leven.
Door den drank kwamen velen aan lager wal.
Beneveld door drank durfde men het mes grijpen en
maakte men slachtoffers. Bedwelmd door drank pleegde
men ontucht en diefstal.
En nog, wanneer we spreken van „mislukte gevallen"
is het immer de drank die ze maakte.
Daarom bestaat er in „Luctor et Emergo" een krach*
tige reddingsbrigade der Dr. Ariënsvereeniging.
Meer dan 40 verpleegden zijn daar lid van. Zij heeft
een eigen bestuur, een eigen tooneel* en zangclub.
Zoo heerscht er bij al onze samenkomsten een prettige
toon en trachten we den armen zwerver te geven wat
hij zoo lang miste: een gezellig tehuis.
Een ander machtig middel ter verbetering is de Gods*
dienst. Ook deze was bij de meesten sinds lang verwaar*
loosd. Maar diep in hun hart glom nog een flauw vonkje