1429
gedwongen aan het organisatieleven meedoen, zijn door;
gaans niet de meest gewenschte leden.
Dan zijn er bedilzuchügen, die altijd afkeuren, wat
zij niet zelf gedaan hebben, en het grootste kruis zijn
voor iedere vereeniging. Zelf worden zij geen lid, maar
wat een Bestuur doet of niet, steeds zijn zij aan 't be;
dillen en afkeuren, om ook nog te trachten de goede
leden ontevreden te maken. Voor zulke menschen kan
men zich niet te veel wachten, en het beste is, zich niet
het minst aan hun praten laten gelegen liggen.
En maar al te dikwijls vindt men nog klaploopers,
die wel van alles willen profiteeren, maar niets voor de
vereenigingen over hebben. Zij willen geen lid zijn, om
de contributie te ontgaan, of om geen gevaar te loopen
iets te moeten doen of laten, wat in het algemeen belang
der organisatie is.
Deze menschen begrijpen niet, hoe min edel hunne
handelwijze is, om van de voordeelen, die anderen met
geld en opoffering behalen, te genieten; maar vooral
zien zij niet in, welk gevaarlijk spel zij spelen; want als
velen dachten zooals zij, dan viel iedere vereeniging en
iedere organisatie, en stonden zij weerom geheel alleen,
zonder onderling verband, zonder onderlinge hulp, en
overgeleverd aan allen, die van hunne hulpeloosheid wil;
den profiteeren.
Men kan niet genoeg de dwaasheid doen inzien van
hen, die van de organisatie voor hun stand ver blijven,
vooral bij den landbouwers; en tuindersstand, waar de
vereeniging zooveel welvaart gebracht, en achteruitgang
voorkomen heeft.
Wat zouden thans onze landbouwers en tuinders zijn,
als zij geen bonden hadden, die hunne rechten en belan;
gen bij de openbare lichamen bepleiten; geen vereenigin;
gen tot gezamenlijken aankoop, en tot gezamenlijken
verkoop, als de veilingen, de boter; en eiermijnen enz.;
geen vereenigingen tot gezamenlijke bewerking als de
Zuivelfabrieken, en geen vereenigingen, waar zij een
goed geregeld en goedkoop crediet kunnen ontvangen,
als de boerenleenbanken. En wat zou er nog te bereiken