1426 binatie van groote en kleine credietvevleening een toe stand. ontstaan, die voor geen der betrokken partijen bevredigend is." Wij hebben in bovenstaande eenige regels gecursi» veerd, die wel de volle aandacht verdienen. Bij het landbouwcrediet gelden de argumenten van Prof. Verrijri Stuart in nog veel sterkere mate, dan bij het middenstandscrediet. Want de credieten in den landbouw zijn talrijker en in den regel van een geringer bedrag dan bij den mid» denstand. Zijn dus de middenstandscredieten nog geen aantrek» kelijk object voor de grootbanken, tenzij bij slapte, hoe» veel te minder de duizenden kleine landbouwcredieten. Men vergete toch nooit, dat het gewone bankwezen beheerscht wordt door de vraag: aan welke credieten wordl het meest verdiend? Dat is heel natuurlijk, want de banken hebben ten doel geld te verdienen. Eene Bank is nu eenmaal geen instelling van onderling hulp» betoon. Maar de Boerenleenbanken van het Middenstands» crediet spreken we hier, als niet op onzen weg liggend, niet hebben wel ten doel de landbouwers en tuinders aan een goed geregeld en goedkoop crediet te helpen en om dit te bereiken worden zoovele duizenden lid van de boerenleenbanken, en zijn er zoovele honderden die hun diensten aan deze instellingen zonder vergoeding bewijzen. Daarom nemen de Boerenleenbanken in onze mo» derne toestanden eene plaats in, die door het gewone bankwezen niet kan vervangen worden. Wij hopen, dat deze eenvoudige waarheid meer alge» meen worde ingezien, en dat degenen, die geroepen zijn, de algemeene belangen van het Land te bevorderen, hieruit de noodige gevolgtrekkingen zullen maken.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1927 | | pagina 14