1423 in aard en karakter zich gemakkelijk laten groepeeren onder vaste schema's en dus afwijking van eenmaal aan* genomen beginselen gauw te constateeren valt. Niets temin is ondanks de eenvoud van dit beginsel toch vele malen hiertegen gezondigd, meestal niet zoozeer, omdat men een crediet verkeerd heeft opgezet, als wel omdat men te lang is doorgegaan met relaties, wier zaken min= der gunstig liepen. Een andere regel voor een gezond middenstands; crediet zal deze moeten zijn, dat men zich houdt aan een bepaald maximum, boven hetwelk geen crediet mag worden verleend. Hoe groot dat maximum zal moeten zijn, is tot op zekere hoogte een kwestie van willekeur. Of het 20 dan wel 25 duizend gulden of nog hooger moet zijn, is a priori niet uit te maken. Dat hangt ook eenigszins af van de innerlijke kracht der middenstands» banken zelf, waaruit volgt, dat het bij de reorganisatie van het middenstandscrediet hier te lande aan den lagen kant moet worden genomen. Doch, al is zulk een maxi» mum niet zonder willekeur, het feit, dat er een niet te hoog maximum is, zal zonder twijfel gunstig werken en een rem zijn tegen botviering van grootheidsneigin» gen." Tegen deze beschouwingen kwam in een volgend nums mer der Econ. Statistische Berichten de heer H. de Goede op, die naar aanleiding van de bewering van Prof. Verrijn Stuart, dat „de kleine credieten, waarom het hier gaat, voor de groote bank weinig aantrekkelijk zijn", schreef: „Deze bewering nu zullen velen met mij niet dadelijk willen onderschrijven. Zij heeft als stelling gegolden voor de oprichting van verscheidene middenstands» banken, maar heeft naar veler opinie thans afgedaan. De middenstanders (I'k heb hierbij niet het oog op de allerkleinsten, want deze hooren bij de voorschotban» ken thuis) kunnen voor de bevrediging hunner ere» dietbehoefte thans zeer goed terecht bij de grootere Zie Ec. Stat. Berichten van 15 December 1926, hlz. 1102.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1927 | | pagina 11