1326 fabrieksarbeider, mijnwerker of arbeider in eenig arm bacht, hij behoort niet thuis bij eene Boerenleenbank; hij kan er geen voorschot ontvangen, en op zijn lid== maatschap behoeft de Boerenleenbank geen prijs te stellen, omdat het niet wenschelijk is, dat hij eenige bestuursfunctie vervult, zelfs niet wenschelijk, dat hij medestemt, om de verschillende bestuursleden aan te wijzen. En evenmin zal hij, door toetreding, de soliditeit der Boerenleenbank verhoogen. Maar de landbouwers en tuinders, voor wie de Boe* renleenbank is opgericht, deze dienen tot den laatsten man lid te zijn of te worden, voor zooverre zij dit kunnen. Voor hen is het voornamelijk, dat wij schreven: „Maak propaganda voor uwe Boerenleenbank". Wanneer de propaganda goed gevoerd wordt, dan zal het niet moeilijk vallen den grootsten zoowel als den minsten landbouwer en tuinder te kunnen over* tuigen, dat hun plaats is bij de Boerenleenbank. Waar zouden de meeste leden onzer Boerenleenban* ken voorschotten ontvangen, als er geen Boerenleen* banken waren? En zeer zeker, waar zouden zij deze ontvangen tegen zulke goedkoope rente en met zoo weinig formaliteiten? En wanneer iemand zou zeggen, dat hij geen Boeren* leenbank noodig heeft, of tot nog toe niet noodig gehad heeft, is hij dan toch niet zedelijk verplicht zijne dorps* en standgenooten te helpen, om zulke pracht*instelling als de Boerenleenbank is, krachtig te maken door zijn lidmaatschap, en wellicht door er eene Bestuursfunctie bij waar te nemen? Indien iemand zegt geen Boerenleenbank noodig te hebben, wie weet hoe spoedig hij ze wel zal noodig hebben, en of zijne zonen niet den dag zullen zegenen, dat er eene Boerenleenbank in zijn dorp werd opgericht? Daarenboven is de Boerenleenbank tevens spaarbank; het geld, in de Boerenleenbank gebracht ligt er veilig, omdat de waarborg der onbeeprkte aansprakelijkheid

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1926 | | pagina 6