3111
Meer succes echter werd in dit opzicht bereikt, waar
het initiatief uitging van de school, welke een nauwer
en meer geregeld contact met de jeugd heeft.
In dit geval ontstond er buiten verantwoordelijkheid
der Boerenleenbank en zonder haar inmenging een afs
zonderlijk lichaam: „Schoolspaarbank" geheeten. Deze
Schoolspaarbank was dan geheel en al aansprakelijk
voor de bij haar ingelegde gelden, maar deze aansprakes
lijkheid werd mogelijk, doordat zij de bij haar ingelegde
gelden op haar beurt bij de Boerenleenbank inlegde. Zij
■stortte ze op haar rekening bij de Bank in totalen en had
zelf als spaarster een spaarboekje. Indirect werden de
gelden der kinderen dus gedekt door de soliditeit der
Boerenleenbank,
Ook gébeurde het, dat de Schoolspaarbank op de hier*
voor aangegeven wijze het inleggeld van elk kind slechts
onder eigen verantwoordelijkheid hield totdat het een
zeker bedrag uitmaakte, bijvoorbeeld: vijf gulden.
Als dit bedrag bereikt was, verzocht de Schoolspaar*
bank overschrijving van een gelijke som van haar eigen
spaarrekening naar een (nieuwe) spaarrekening, gesteld
ten name van het betrokken kind.
Van dan af was het kind inlegger bij de Boerenleens
bank, ten bewijze waarvan het een spaarboekje ontving.
Maar tevens bleef het aangesloten (om 't zoo te noés
men) bij de Schoolspaarbank voor het inleggen van zijn
spaarcenten tot weer een bedrag van vijf gulden was
bereikt en overgeboekt werd naar zijn rekening bij de
Boerenleenbank en op het Boerenleenbanksspaarboekje.
Op deze wijze werd bereikt, dat de Schoolspaarbank
nooit voor meer aansprakelijk zou kunnen zijn dan
hoogstens vijf gulden per inlegger (inlegster) en dat de
Kassier der Boerenleenbank vrij bleef van het inboeken
van reeksen kleine bedragen.
Beide oplossingen van dit vraagstuk achten wij ges
schikt, mits men ervoor waakt, dat de Schoolspaarbank
niet met de Boerenleenbank wordt vereenzelvigd, zoos
dat voor hetgeen eventueel bij de Schoolspaarbank in
het ongereede zou komen, de Boerenleenbank niet vers