Uit bovenstaande cijfers zal men zien, dat op 31 De; cember 1923 van de 1000 spaargelden er 575 belegd waren in voorschotten; op 31 December 1924 was zulks 571 van de 1000. Deze verhouding achten wij uitstekend; dat ruim de helft der spaargelden, en wel tot een bedrag van ruim 58.000.000 gulden in voorschotten belegd is, mag als een bewijs gelden, dat de boerenleenbanken aan hare taak als voorschotbank voldoen. En dat niet meer dan 58% in voorschotten belegd is, en het overige nage; noeg geheel bij de Centrale Boerenleenbank is geplaatst, 'bewijst, dat voor voldoende liquiditeit is gezorgd. En dat is een zaak van het hoogste belang. Want wil» len, ook in de verre toekomst, de boerenleenbanken aan hare hooge roeping beantwoorden, dan moeten zij zorgen steeds te kunnen voldoen aan alle opvragingen van gelden, in de spaarbank belegd. En dat zullen zij enkel kunnen, als er gezorgd wordt, dat de gezamenlijke boerenleenbanken voldoende gelden hebben, die ter; stond beschikbaar kunnen zijn. Indien dan nog daarbij wordt zorg gedragen, dat een goed deel der spaargelden niet kan opgevorderd wor; den, dan met een opzeggingstermijn van zes maanden, één jaar, of zoo mogelijk gelijk in België nog langer, dan kunnen wij zeggen, dat de boerenleenbanken zulke veilige politiek volgen, dat niet enkel soliditeit maar ook liquiditeit gewaarborgd zijn. De watersnood en de brandkasten. In verband met hetgeen wij reeds onder bovenvermel; den titel schreven, zal het z'n nut hebben, de aandacht der betrokkenen te vestigen op de volgende ons door de Firma Lips verstrekte deskundige inlichtingen. Als een brandkast zooals die, welke bij onze Boe; renleenbanken in gebruik zijn geheel of gedeeltelijk in het water heeft gestaan, moet door een deskundig onderzoek worden vastgesteld, of het water al dan niet 1236

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1926 | | pagina 12