Ambtenaar van het Openbaar Ministerie en beklaagden moesten in hooger beroep weer hun schuldigverklaring aan het ten laste gelegde hooren eischen. Maar ook hier triompheerde het standpunt van de Boerenleenbank en werden de beklaagden opnieuw vrijgesproken, waardoor kwam vast te staan, dat de Bank zich terecht niet voor inschrijving in het Handelsregister had aangemeld. De overwegingen der Rechtbank zijn te interessant om er niet een en ander uit over te nemen. Voor zoover van belang, luiden zij als volgt: Overwegende, dat de Kantonrechter bij zijn voor* meld- vonnis niet wettig en overtuigend heeft bewezen verklaard, dat beklaagden schuldig zijn aan hetgeen hun is ten laste gelegd, in het bijzonder dat het hier be* trof een handelszaak en wel gelijk de klaarblijkelijke bedoeling der bewoordingen van de tenlastelegging is, eene handelszaak in den zin van art. 1 en 2 der Han* delsregisterwet, Staatsbl. 1918 no. 493; dat dit ook ter terechtzitting in hooger beroep niet wettig en overtuigend is gebleken; dat vooreerst de Boerenleenbank te Rotterdam niet is een N. V. of een Coöperatieve vereeniging; dat naar art. 2 der Handelsregisterwet een zaak overigens slechts dan is te beschouwen als een handels* zaak, indien de drijver van het drijven daarvan „zijn beroep" maakt welke woorden te kennen geven, dat hij tracht daarin een bestaan te vinden door daarmede winst te behalen. dat voormelde Boerenleenbank niet als een handels* zaak in dezen zin kan worden beschouwd; dat art. 47 der Statuten bepaalt, dat de werkzaam* heden der Boerenleenbank zich moeten beperken tot het aanwerven van het noodige bedrijfskapitaal door middel van in* en uitleenen en het stellen van zekerheid, niet om winsten te maken, maar om den stoffelijken en zedelijken toestand der leden te verbeteren en dat om die reden alle geldhandel, waaraan eenig gevaar verbonden is, volstrekt verboden is; dat uit de Statuten verder blijkt, dat de winst in een reservefonds wordt gestort, hetwelks zelfs na ontbinding der bank niet 1217

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1926 | | pagina 9