1216
staan met uit de vonnissen de overwegingen hier aan te
halen, die van belang zijn. De Kantonrechter dan, die in
eerste instantie over de zaak te oordeelen had, over*
woog, dat door de bijgebrachte bewijsmiddelen niet
wettig en overtuigend bewezen wordt, dat beklaagden
schuldig zijn aan hetgeen hun ten laste is gelegd in het
bijzonder, dat het hier een handelszaak betrof en wel,
gelijk de klaarblijkelijke bedoeling der bewoordingen
der tenlastelegging is, een handelszaak in den zin van
art. 2 lid 1 der Handelsregisterwet, S. 1918, nr. 493; dat
toch niet is komen vast te staan, dat hier bestond een
zaak of onderneming van een koopman als bedoeld in
lid 2 van dat artikel;
dat toch in de eerste plaats niet gebleken was, dat ten
deze sprake was van een Naamlooze Vennootschap,
Coöperatieve Vereeniging of van een koopman in den
zin van het Wetboek van Koophandel, in het bijzonder
een bankier of kassier, waar blijkens de bijgebrachte
bewijsmiddelen de onderwerpelijke Bank, ten tijde van
het in de tenlastelegging omschreven tijdstip, 18 Maart
1925, of daarvoor, als bedrijf niets anders deed dan het
van haar leden tegen matige rente opnemen van gelden
en het aan haar leden tegen een iets hoogere, eveneens
matige, rente uitleenen van gelden, terwijl het over*
schot dier rente, na aftrek van door de bank geleden
verliezen, tot een reservefonds werd gevormd, welk
fonds het eigendom der bank gebleven is, terwijl ge=
meld uitleenen enkel geschiedde ter verbetering of in=
standhouding van het bedrijf van het geldopnemend lid
of ter voorkoming van achteruitgang van dit bedrijf.
Terwijl op de tweede plaats niet gebleken is, dat hier
sprake is van het beroep maken van uitoefening van
eenigen tak van handel of nijverheid, immers voor*
geschreven werkzaamheden zulks niet uitmaken, ook
niet de omstandigheid dat eenige winst werd gemaakt,
waar deze winst werd aangewend op voorgeschreven
wijze en de daaraan ten grondslag liggende geldleening
plaats vond enkel ter voorgeschreven doel.
Derhalve werden beklaagden vrijgesproken.
Wie met deze uitspraak niet tevreden was, was de