1168
heden kan het zijn, dat de Boerenleenbanken, om meer
spaargeld in eigen kring te trekken, haar rente iets hoo=
ger stelt dan gewoon.
Zoo zijn er verschillen voor iedere Bank. Alles hangt
af van de omstandigheden, waaronder zij werkt, en
van haar financieele positie, zoodat ook ieder geval
apart moet worden beoordeeld. De Centrale Bank dient
daarom desgevraagd steeds gaarne van advies.
Als men zoo de geldmiddelen bij een plaatselijke
Boerenleenbank eens nader bekijkt, blijkt het dikwijls
dat het geld vanuit allerlei hoeken en gaten en uit aller
lei kringen is toegevloeid. Niet altijd is het overal uit
sluitend boeren* en tuindersgeld, dat als spaargeld aan
de banken is toevertrouwd. De statuten stellen als deel
dat de Bank een veilige belegging van spaargelden voor
de leden wil mogelijk maken, en het Huishoudelijk Regie
ment werkt dit nog nader uit.
Art. 6 ervan luidt
1. enz.
2. enz.
3. Aan hen, die geen lid kunnen worden der
Boerenleenbank, alsmede aan kinderen der leden
en aan allen, die in eenige dienstbetrekking staan
tot de leden, kan het Bestuur het recht verleenen
hun spaargeld bij de Boerenleenbank in te leggen
Ook anderen nietdeden kan dit recht door het
Bestuur worden verleend.
Hieruit volgt dus, dat de Boerenleenbank het recht
heeft zich te beperken in het geven van gelegenheid tot
het beleggen van spaargelden. Vooreerst kan zij bepalen,
dat er alleen gelden van leden worden opgenomen, en
dat derden, nietdeden, niet eens bij de bank mogen
sparen. Dit komt nogal eens voor. Maar ook kan zij
voorschrijven, dat zij wel gelden van nietdeden binnen
zekere grenzen aanneemt, maar dat zij b.v. van boeren
en tuinders, die immers allen lid behooren te zijn van de
Bank, alleen dan spaargelden aanneemt, als zij ook
werkelijk lid van de Bank zijn. Zijn zij niet lid, dan
neemt de Bank ook geen spaargelden van hen aan. Op
deze manier kan de Bank bereiken, dat zooveel mogelijk