1164
Vergoedt men tè weinig rente: dan kan dit langen
tijd goed gaan; maar ontstaat toch het gevaar: dat gelen
delijk de noodige middelen wegvloeien.
Zoowel het een als het ander uiterste moet dan ook
bij onze Boerenleenbanken vermeden worden. Wel wor»
den daar de scherpe kanten afgesleten doordat de
ervaring leert: dat de boerenbevolking in 't algemeen
de beproefde en onbeperkte soliditeit der Boerenleen»
banken verkiest boven groot dadelijk gewin in den vorm
van buitensporige rentevergoedingen elders. Maar toch
moet men zich zooveel mogelijk aanpassen aan den alge?
meenen rentevoet, zonder daarom nu weer met alle
schommelingen op en neer te gaan.
De bedoeling der Boerenleenbanken is juist geweest:
om in het algemeen belang aan haar inleggers en voor
schotnemers zooveel mogelijk stabiele, d.i. bestendige
renten te verzekeren. Hierin is onze organisatie in 't
algemeen zeer goed geslaagd. Want in haar 25=jarig be»
staan heeft onze Coöp. Centrale Boerenleenbank slechts
zeer enkele malen wijziging in haar renteberekening
met de plaatselijke Banken gebracht; voor het eerst
op 1 Januari 1915 en voor het laatst op 1 Juli 1920.
Als men hiermede de voortdurende schommelingen
van de publieke geldmarkt vergelijkt, moet men toe»
geven, dat de boerencredietorganisatie ook op dit punt
voor de boerenbevolking heilzaam gewerkt heeft. Zoo»
wel voorschotnemers als spaarders konden steeds op
vrij stabiele renten rekenen. En voor het economisch
leven in het algemeen is dit van beteekenis. omdat de
welvaart voor een groot deel afhangt van de voorwaar»
den, waaronder het meest productieve element, n.1. de
boerenbevolking haar productieven arbeid kan ver»
richten.
Een Boerenleenbank moet verder zorgen, niet alleen
dat zij niet»te»duur geld krijgt, maar tevens ook, in vol»
doende hoeveelheid voor haar bedrijf.
Maar ook bij voldoende bedrijfskapitaal hebben de
Beheerderen toe te zien, dat een deel daarvan gevormd
wordt uit niet=direct opeischbare inleggelden. Want van