1136
goed gedaan heeft, kan, dunkt me, gerust sterven, voor*
al wanneer hij dien arbeid met zóóveel toewijding ver*
richtte als rector Rijs het deed.
Een bijzondere hulde aan den journalist Rijs schijnt
van mijn pen geëischt te kunnen worden.
Gedragen door een hoog idealisme, bezield met veel
en vurigen ijver, daarenboven het leven en het gebeuren
rondom hem sterk meelevend en trouw volgend, waren
zijn geest en zijn hart overal bij om aan te moedigen
en aanwijzingen te geven. De tijdstrooming ging niet
ongemerkt aan hem voorbij; voor zoover hij kon, hield
hij op zijn terrein de litteratuur van den dag bij, las
kranten en tijdschriften en actueele boeken, volgde
Kamerhandelingen en Kamerverslagen.
Zijn vlugge, vlotte pen rende over het papier en
voegde zich zoo niet gaarne, dan toch noodgedwongen
naar het bevattingsvermogen zijner ten deele vrij on*
ontwikkelde lezers, die zijn hoofdartikelen zoo niet
verslonden, dan toch gaarne lazen.
Rijs had een boerenhart als haast geen ander. Hij
roemde niet alleen op de deugden van zijn boeren, maar
zag ook graag, doch laat ik liever zeggen, onbewust
de liefde maakt immers blind! hun fouten door de
vingers.
Dat de boeren de braafste, de godvruchtigste, de zui*
nigste, de werkzaamste, de hardst ploeterende en tob*
bende leden der maatschappij waren, was hem een
dogma.
Dat het ook in en na de oorlogsjaren hun niet naar
den vleeze ging en over de opeenvolgende regeeringen
door hen het gericht moest worden gespannen, omdat
ze veel te weinig voor de boerenzaak deden, was hem
een waarheid, waarvoor hij zijn bloed zou gestort
hebben.
Zulke boerenharten zijn te zeldzaam en te moedig
dan dat wij ze niet zouden beminnen en bewonderen,
al behoeven wij het anderen pennevoerders niet kwalijk
te nemen, dat zij de openbare zaak uit een meer alge*
meen standpunt beschouwen.