1091 41.188.000; de Centrale Bank had aan de aangesloten boerenleenbanken uitgeleend 6.164.000. Er was dus beschikbaar (in ronde cijfers) 35.000.000. Dit bedrag daalde in het begin van het jaar, als de boeren en tuinders over geld moeten beschikken, en bedroeg op 30 April 30.200.000. Daarna steeg dit bedrag weerom tot Augustus, om dan in September en October iets te dalen; in Novem* ber en December steeg het beschikbare bedrag, en op den 31 December was het gestegen tot 35.900.000, zoodat er toen 900.000 meer beschikbaar was, dan op den len Januari van het jaar. Belangrijk is het na te gaan het percentage van de beschikbare middelen bij de plaatselijke boerenleen* banken en bij de Centrale Bank. 1910 5.045.000 4.270.000 69 1911 6.479.000 5.661.000 71 1912 7.060.000 6.238.000 70 1913 7.000.000 6.817.000 67 1914 6.876.000 6.815.000 66 1915 14.534.000 11.661.000 80 1916 25.193.000 21.242.000 84 1917 37.911.000 33.323.000 88 1918 57.778.000 51.551.000 89 1919 59.531.000 51.873.000 87 1920 59.081.000 40.983.000 69 1921 51.595.900 43.350.000 84 1922 51.690.000 43.569.000 84 1923 43.089.000 35.024.000 8! De belegging der gelden door de plaatselijke boeren* leenbanken bij de Centrale Bank, is de zekerste weg Percentage van Beschikbare de beschikbare Beschikbare middelen middelen bij de middelen der pl. bij de plaatselijke banken. Centrale Bank. banken, vergeleken met die der Centrale Bank.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1925 | | pagina 11