1090 een goed geregeld crediet geholpen worden, toch mogen wij niet blind zijn voor de schaduwzijden. Het percen tage van de spaargelden, die in voorschotten gaan vast zitten, stijgt telken jare; van 1920 tot 1923, dus in jaren, steeg dit van 48tot 57%. Tot nog toe is deze stijging niet verontrustend; maar wel moeten toch alle boerenleenbanken er goed zorg voor dragen, voorai geen langloopende credieten te verleenen, want dan zouden zij zelf schuld kunnen worden, dat de spaar gelden zoozeer in voorschotten gaan vast zitten, da het niet meer doenlijk zou wezen aan alle terugbetalin gen onmiddellijk te voldoen. En daarvoor moet me alle kracht gewaakt worden, zoodat het zeer begrijpelijk is, dat het Bestuur der Centrale Bank steeds met allen ernst blijft waarschuwen tegen het verleenen van lang loopende credieten. Het is zeer goed gezien van de plaatselijke boeren; leenbanken, om het geld, dat niet voor het geven van voorschotten gebruikt wordt, ter belegging naar de Centrale Bank te zenden, want daardoor wordt de Cem trale Boerenleenbank in staat gesteld, om steeds aan alle boerenleenbanken geld te verschaffen, hetzij tot terugbetaling van spaargelden, hetzij tot het verleenen van voorschotten. Want men moet niet vergeten, dat de statistiek, die wij boven gaven met betrekking tot de spaargelden en de voorschotten, den stand aangeeft op den 31 en December van het betrokken jaar. Maar in het jaar zelf komen vele schommelingen voor, die zich afspiegelen in de beschikbare middelen bij de Centrale Boerenleenbank. Zoo b.v. hadden de plaatselijke boerenleenbanken op 1 Januari 1924 bij de Centrale Bank gedeponeerd Beschikbare middelen noemt men hier het bedrag, door de boerenleenbanken aan de Centrale Boerenleenbank in deposito ge; geven, verminderd met het bedrag, dat de Centrale Bank aan boeren; leenbanken heeft uitgeleend.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1925 | | pagina 10