1060
De Vergadering verwacht van mij daarvoor wellicht
een woord van dank. Ik zal dat woord van dank niet
spreken, en wel omdat ik overtuigd ben, dat het ge*
schonken vertrouwen in alle opzichten verdiend was;
dat het bestuur en de directie met alle recht aanspraak
kunnen maken op het vertrouwen, dat zoo gaarne en
zoo algemeen werd geschonken. Mijnheer de Voorzitter,
ik sta thans 5 jaren aan het hoofd van het Bestuur
van de Coöperatieve Centrale Boerenleenbank en ik
durf zeggen: in dien tijd is er hard, zeer hard gewerkt.
Moeilijke tijden hebben wij doorgemaakt. De economi*
sche crisis vond ook in den land* en tuinbouw zijn
slachtoffers. Het kon niet uitblijven, of ook de Centrale
Bank, die ten opzichte van den land* en tuinbouw een
bijzonderen en voornamen plicht te vervullen had, zag
zich door de omstandigheden genoodzaakt hier en daar
verliezen te boeken. Ook onze Centrale had hier en
daar zijn financieele tegenvallers. Dat alles neemt ech*
ter niet weg, en ik ben er trotsch op dit met de meeste
stelligheid te kunnen verklaren, dat onze instelling
er prachtig voorstaat, dat haar positie krachtiger is dan
ooit, dat de omstandigheden, waaronder zij moet wer*
ken, tot algeheele bevrediging en tot algeheele voldoe*
ning stemmen. Een prachtresultaat, dat op de eerste
plaats te danken is aan God, die onze instelling laten
wij het eerlijk erkennen zichtbaar gezegend en be*
schermd heeft, op de tweede plaats aan de Directie en
het personeel, welke dag en nacht gewerkt en geploe*
terd hebben; op de derde plaats aan het tactvol en ener*
giek beleid van Bestuur en Raad van Toezicht; op de
vierde en zeker niet op de laatste plaats aan het ver*
trouwen, dat Uwerzijds zoo volledig werd geschonken.
Mijnheer de Voorzitter, ik heb het gezegd, dat ik mij
niet verplicht acht om voor het betoonde vertrouwen
mijn dank te betuigen. Dit neemt echter niet weg, dat
ik mij gedrongen voel, daarover en over dit alles op deze
vergadering mijn groote verheugenis uit te spreken en
de Boerenleenbanken daarmede van harte geluk te wen*
schn. Wij moeten bedenken en steeds blijven bedenken,
dat met de vertrouwenskwestie een organisatie als de