997
zoo niet noodzakelijk, dat hierbij de hulp der Centrale
Boerenleenbank wordt ingeroepen.
En dan komt hierbij nog de zorg, om niet te veel geld
vast te leggen, soms voor eene aanzienlijke reeks van
jaren. Vooral is zulks het geval, als er geld gevraagd
wordt om gebouwen, pakhuizen, maalderijen, zuivel*
fabrieken e.d. op te richten. Er moet dan overwogen
worden, welk gedeelte door de vereeniging zelve moet
worden bijeengebracht, en welk gedeelte door de Boe*
renleenbank kan gegeven worden. Wij zullen hierop nog
uitvoeriger terugkomen bij de behandeling van art. 49
der Statuten. Wij mogen hier voorloopig met deze losse
aanteekeningen volstaan, en verwijzen hiervoor verder
naar de Mededeelingen van Augustus 1924, blz. 898 en
vlgd., en naar de Notulen der Algemeene Vergadering
van de Centrale Boerenleenbank van 1915, opgenomen
in de „Gids", blz. 79.
Ook bij het vaststellen van het bedrijfscrediet is, zoo*
wel in het belang van de geldgevende Boerenleenbank
als van de geldontvangende vereeniging deskundige
voorlichting zeer gewenscht.
2". Bij onze Boerenleenbanken mag aan voorschot*
ten, of in loopende rekening, ten bate van het landbouw*
bedrijf, al het geld besteed worden, dat als spaargeld
wordt ontvangen, met dien verstande natuurlijk, dat
men zorg drage het geld niet zóó vast te leggen, dat
men aan de aanvragen om terugbetalingen van spaar*
gelden niet zou kunnen voldoen. De Boerenleenbank
geeft dus alleen bedrijfscrediet (los en vast) dat uit zijn
aard een korten looptijd heeft. Wij komen ook hierop
later terug.
Het is natuurlijk verstandig en noodig, dat de
Boerenleenbanken trachten spaargelden te verkrijgen,
welke pas na één, twee of meer jaren kunnen opge*
vraagd worden.
Indien eene Boerenleenbank meer spaargelden heeft
ontvangen, dan zij aan voorschotten of in loopende
rekening aan hare leden heeft uitgegeven, is zij verplicht
het meerdere, tot een bedrag van V der spaargelden aan
de Centrale Boerenleenbank in loopende rekening te