979
zamen en tóch (zonder de medewerking der borgen) uit*
stel verleenen. Het zal dan tenslotte hierop moeten neer*
komen, dat de schuldenaar ervoor zorgt, andere goede
borgen te krijgen, die wèl tot medewerking bereid zijn.
Wèl kan het Bestuur zoo het in gemoede ervan over*
tuigd is, dat hier uitstel volkomen redelijk en nuttig is
te achten den onwilligen borgen voorhouden, dat zij
voor de betaling zullen kunnen worden aangesproken
zonder voorafgaande uitwinning van den schuldenaar en
dat het, bij handhaving van hun weigering, welke niet
door den toestand en de klaarblijkelijke gevolgen van
uitstel wordt gebillijkt, daartoe ook werkelijk komen zal.
En in veel gevallen zullen de borgen voor deze waar*
schuwing wel vatbaar zijn. Maar gaan zij daarvoor niet
uit den weg en betalen zij, dan hebben zij daardoor het
recht, schadeloosstelling te vorderen van den schulde*
naar, voor wien de zaak op hetzelfde neerkomt. Geluk*
kig komt het zelden voor, dat de borgen medewerking
weigeren en zulks te minder naarmate zij meer ervan
overtuigd kunnen zijn, dat door het Bestuur niet licht*
vaardig met hun belangen wordt omgesprongen, maar
integendeel alleen uitstel wordt verleend, zoo dit in het
werkelijk belang van den voorschotnemer is en dus uit*
zicht geeft op verbetering, niet op verslechtering van
diens toestand.
Om moeilijkheden en zelfs schade te voorkomen is
die medewerking der borgen ook vereischt bij verdere
maatregelen in verband met de aflossing der voorschot*
ten. Blijkt het, dat het verleende uitstel niet voldoende is,
om aan de deugdelijke bezwaren van den voorschot*
nemer tegemoet te komen, dan kan in gemeenschappe*
lijk overleg en onder instemming met de borgen een
gemakkelijker aflossing worden vastgesteld. Zoo het
Bestuur in dien zin beslist kan men op tweeërlei wijze
handelen.
Het Bestuur kan voor het saldo van het loopend voor*
schot een geheel nieuw voorschot geven, waarvoor dan
de gemakkelijker aflossing wordt voorgeschreven. Het
wordt dan behandeld als elke andere nieuwe aanvrage.