929
gelet wordt. Wanneer bij gelegenheid der inspectie af
en toe steekproeven genomen werden, kwam men in
dit opzicht soms tot onaangenaam verrassende resul*
taten. Dan bleek bijvoorbeeld, dat A een voorschot had
van 5000 gulden en een crediet in loopende rekening van
1000 gulden en dat hij bovendien borg was voor B voor
een bedrag van 5000 gulden, voor C voor een bedrag
van 3000 en voor D voor een van 5000 gulden. Dat was
dus een totaal van 19.000 gulden aan verplichtingen
tegenover de Boerenleenbank. Alleen tegenover de Boes
renleenbank. Of hij elders geldelijke verplichtingen had,
wist men niet te zeggen. En toen gevraagd werd, voor
hoeveel deze persoon werd „goed" geacht, kwam men
na wikken en wegen tot de gevolgtrekking: „Vijftien*
duizend gulden is toch wel het hoogste". Dat was dus
een gegoedheid van 15.000 gulden tegenover een totaal
van verplichtingen van minstens 19.000 gulden. Want
ook borgstellingen zijn geldelijke verplichtingen, die ooit
zooals men dat noemt kunnen worden gerealiseerd
d.w.z. wegens welke de borg voor betaling kan worden
aangesproken.
Het spreekt vanzelf, dat zulke toestanden verkeerd
zijn. De dekking kan men in zoo'n geval niet in het alge*
meen goed noemen. En daarom dienen onze Boeren*
leenbanken op dit punt zeer nauwkeurig toe te zien,
ten einde teleurstelling en schade te voorkomen.
Met het oog hierop heeft het Bestuur der Centrale
Bank in zijn schrijven van Maart 1923 opgenomen
in de „Mededeelirtgen" Nr. 81 een aanwijzing gegeven
in dezen zin, „dat men niet dan bij hooge uitzondering
met deze (totale) verplichtingen ten opzichte der Boe*
renleenbank verder ga dan tot een bedrag van hoogstens
tweemaal de som, die aan één persoon als voorschot
mag worden verstrekt".
Maar het is natuurlijk niet voldoende, dat men zon*
der verder onderzoek deze bepaling toepast. Men moet
er vooral op toezien en ervoor zorgen, dat de totale ver*
plichtingen blijven binnen de grenzen der gegoedheid
van den betrokken persoon.