910
d. Bij keningen aan gemeenten, provinciën, waten
schappen enz.
1. Wanneer Gemeenten, Provincie, Waterschappen
of andere door het openbaar Gezag ingestelde zedelijke
lichamen en instellingen een leening bij de Boerenleen*
bank aangaan, moet een gezegelde akte worden op*
gemaakt, hetgeen geschiedt door de Centrale Bank.
2. Wanneer deze instellingen een deel of het geheel
van het door haar verschuldigde aan de Boerenleenbank
terugbetalen, teekent de Kassier in het boekje of op
de desbetreffende kwitantie zonder zegel.
Men lette er nu op, dat deze de eenige bijzondere vrij*
stelling van zegelrecht is, welke voor de hier bedoelde
instellingen bestaat.
Voor het overige gelden voor haar de gewone, hier*
voor nader omschreven bepalingen der Zegelwet.
Stort een Gemeente of Waterschap geld in de Boe*
renleenbank, hetwelk deze lichamen niet aan de Bank
verschuldigd zijn, dus als spaargelden, inleggelden, dan
moet de Kassier in het spaarboekje of loopende reke*
ning=boekje op zegel teekenen. Haalt de Gemeente of
het Waterschap een deel of het geheel van het te*goed
terug, dan moeten zij een op zegel geteekende kwitantie
afgeven, zoo het bedrag grooter is dan 10 gulden of zoo
het kleiner is dan 10 gulden, maar strekt in mindering
of ter afdoening van een grooter bedrag.
Verder lette men op het volgende:
e. Bij gebruik van een plakzegel waar dit geoor*
loofd is moet op het zegel de datum worden ingevuld
en de handteekening moet over*het*zegel*heen geschre*
ven worden, zóó dat een deel van deze handteekening
buiten het zegel valt. Moeten meer dan één persoon
(bijvoorbeeld: moet het Bestuur eener vereeniging een
saldosbiljet teekenen of moet een Bestuurslid met Kas*
sier of Directeur samen een kwitantie boven 2000 gul*
den teekenen) dan mag slechts één persoon over het
zegel heen teekenen. De overige onderteekenaren moe*
ten hun handteekening eronder of ernaast stellen.