847 groote mannen, die ik noemen durf de vier Grooten onzer beweging, onder degenen, die den weg hebben gebaand en plat getreden het pad, waarlangs wij thans ons voortbewegen, zijn er ook, die heden zoo gaarne in ons midden zouden toeven, maar wien dit niet is ges geven. Eén hunner moge ik noemen, hen allen eerend in hem, der boeren*vriend bij uitnemendheid, hun aanvoer* der in den strijd voor vrijheid en voor recht, Pater van den Eisen. Pater van den Eisen, groot*propagandist, spreker ter oprichting van de eerste boerenleenbanken, schrijver der eerste handleiding voor haar beheer, met Pastoor Souren vormend het eerste tweetal inspecteurs, oudslid van den Raad van Toezicht. Ook aan de zaak van het landbouwcrediet heeft hij, de emancipator van onzen boerenstand, zijn krachten en gaven gewijd. Zeker, waarom het niet gezegd, niet altijd waren zijn mede* leiders het met hem eens over den te volgen weg of de toe te passen middelen. Aan het verschil van gevoelen werd meermalen op ondubbelzinnige wijze uiting ge* geven ook. Soms leek het op een scheiding, maar toch was er altijd véél meer wat vereende en de waardeering voor zijn arbeid bleef. Ook ter Centrale Boerenleen* bank zal men nimmer vergeten wat Pater van den Eisen voor de boeren deed en in oprechte dankbaarheid zal men er blijven gedenken de niet te schatten diensten, die hij, vooral in de moeilijke beginjaren, den boeren* leenbanken heeft bewezen. Van de moeilijke beginjaren zouden ook kunnen ge* tuigen dr. Lovink en dr. Van Hoek, stuwende krachten van het landbouwersvereenigingsleven. Tal van voor* oordeelen moesten er worden uitgeroeid. Met het stijgen van het aantal boerenleenbanken, steeg de zorg en de verantwoordelijkheid der leiders van de Centrale, en deden zich telkens nieuwe vragen voor. Sprekend van studie en overleg, komt spreker er dan toe groote hulde te brengen aan rector van der Marck, met diens diepgaande kennis van het landbouw* credietwezen en wien de boeren ontzaglijken dank moe* ten wijten.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1924 | | pagina 31