846
kend en voor zich zelf uitstippelend de lijnen, waars
langs de bank haar verdere ontwikkeling moest vinden.
God riep hem tot Zich, toen hij nog stond midden
in het volle leven, toen wij allen zoo veel nog van hem
verwachtten en hij zoo veel nog hoopte te doen voor
de zaak der boeren. Wat mist Gij telkens weer op
Uw algemeene vergadering het vroolijke, gubBrabant*
sche woord, waaronder zijn diepe ernst schuil ging, wat
missen wij zijn vermaan en zijn lach, zijn onderrichting
en zijn scherts, zijn hééle persoonlijkheid, Jan Berkvens,
zooals wij hem kenden en vereerden en zoo gaarne héél
lang hadden willen behouden. God beschikte anders
enwij berusten. Behouden mochten wij het voor*
treffelijk voorbeeld van een leven vol arbeidzaamheid,
het voorbeeld van hetgeen te bereiken valt, indien
iemand in nimmer rustende volharding zich wijdt aan
een verheven ideaal. Wij berusten zonder klacht. Dan
juist handelen wij in zijn geest, want klagen dat was
Jan Berkvens vreemd bij alle ambtelijke zorgen.
Wij berusten zonder klacht, zooals hij ons leerde,
zooals ons leerde ook zijn gade, de moeder van zijn
negen kinderen, en met hen uitmakend al zijn rijkdom
en al zijn weelde; de moedige vrouw, die in christelijke
onderworpenheid uit Godes Hand het zware kruis aan*
vaardde toen zij, de blijde thuiskomst beidend, zijn
droeven dood vernam.Voor 'haar moge het in deze
dagen, vol weemoedige herinneringen, een troost zijn
straks den diepgevoelden dank in ontvangst te nemen
van héél deze vergadering gebracht uit naam van meer
dan 60.000 boerenleenbankdeden, den dank voor het
vele, dat zij voor hen deed, als zonne van den haard,
waar Jan Berkvens de rust vond die hij ook behoefde en
nieuwe krachten zamelde voor het wachtend werk;
doordat zij, dag aan dag, blijmoedig alle offers bracht,
die gevraagd worden van de vrouw, die haar man wil
laten werken voor de zaak des volks. En moge deze
troost dubbel groot zijn, nu onze dank haar, naar wij
hopen, zal worden overgebracht door Frater Ephraem,
haar oudsten zoon, die hier zoo hartelijk welkom is.
Mocht ik hen, die ons ontvielen, huldigen in de vier