839
voeren door banen van geleidelijkheid, een beletsel er*
voor is ze allerminst.
Integendeel; zij is de oudste, omdat zij in het proces
der economische evolutie reeds haar aanvang neemt in
het eerste tijdperk, dat der verzamelnijverheid; zij is de
meest algemeene, omdat zij in tegenstelling met an
dere in omvang alle landen en volkeren, in sociale
beteekenis in elk land en bij elk volk, alle rangen en
standen omvat; zij is althans in de natuurlijke orde
de nuttigste, omdat geheel haar streven zich richt op
de noodzakelijkste en daarom eerste en voornaamste
levensbehoeften van den mensch.
In talrijke instellingen instellingen welke in omvang
en beteekenis die van andere maatschappelijke groepen
vèr achter zich laten getuigt die cultuur van breed
iftzicht, van diep doorzicht en van een rusteloozen, maar
dan ook allerheilzaamsten arbeid voor individu en ge*
meenschap.
En de maatschappelijke en Christelijke beginselen der
boeren?
Hoe staan zij tegenover onze samenleving in haar ge*
heel, speciaal tegenover de Christelijke beginselen,
waarop die samenleving rust? Levensernst en levenseen*
voud, die in de laatste jaren van decadente verschijn*
selen aan zooveel duizenden vooral in industrieele
centra zijn ontvallen, blijven in de breede massa der
boeren gelukkig nog altijd de beproefde levenswet, die,
gepaard aan stagen arbeid toch den eenig mogelijken
grondslag vormt voor een nieuwen opbloei en tot maat*
schappelijke welvaart. In de talrijkheid van hun kroost
zijn onze boeren nog altijd de dragers van het ongerepte
zedelijkheidsbeginsel en de koene belijders van levens*
moed en levensadel.
Hun aangeboren geloofstrouw en hun erfelijke eerbied
voor het gezag, maken onze boeren nog steeds tot de
schragers in ongebroken kracht van altaar en
troon.
In den boerenstand leven daarom de sterke wortelen
onzer volkskracht en de heulsappen van een rijk opbloei*
end volksleven. Veroorlooft mij daarom, dat ik als