827
Credieten in loopende Rekening
bij de plaatselijke Boeren
leenbanken.
De regeling van de credieten in Loopende Rekening
werd vastgesteld bij besluit van de Algemeene Verga»
dering van 1915.
Nu het Bestuur hierin eenige wijziging wenscht te
brengen, moest zulks eveneens geschieden met goed»
keuring der Algemeene Vergadering, waarom deze zaak
aan de orde werd gesteld, en nog in deze vergadering,
wijl enkele boerenleenbanken op een spoedige wijziging
hadden aangedrongen.
Deze aangelegenheid werd toegelicht door den Se»
cretaris van het Bestuur, Mr. Dubois, die zeide:
In de Mededeelingen van Januari van dit jaar No. 91
is het standpunt van het Bestuur der Centrale Bank
uiteengezet met betrekking tot de loopende rekeningen
bij onze plaatselijke banken, welk standpunt in het kort
hierop neerkomt: dat het karakter van de credieten in
loopende rekening medebrengt, dat het ook inderdaad
rekeningen moeten zijn, die op en neer gaan, waarbij dus
de debet»stand meer en minder is, om zelfs af en toe,
minstens één per jaar om te slaan in een credit»stand
of minstens op nul te komen, m.a.w. dat minstens één
keer in 't jaar geen schuld meer op die rekening bestaat.
Vertoont de loopende rekening het beeld zooals ik hier
aangeef, dan is de zaak vrijwel in orde. De praktijk heeft
evenwel aangetoond dat een groot aantal zoogenaamde
loopende rekeningen in werkelijkheid, geheel of ten
deele, vaste voorschotten waren. Doordat men deze geld»
verstrekkingen, die inderdaad geheel of ten deele vaste
voorschotten waren, in den vorm van loopende
rekeningen had gestoken, werden zij niet getroffen door
het voorschrift van art. 49 sub 2 der statuten der plaatse*
lijke Bank, dat namelijk op voorschotten langer loopen»
de dan één jaar, jaarlijksche aflossingen moeten plaats
vinden. Dientengevolge kreeg men den toestand, dat
enkel en alleen, doordat men de geldverstrekkingen in
zulke gevallen had genoemd „loopende rekening" en dus