780
Zoude Hij, die bij de wonderdadige vermeerdering
van het brood zeide: „Verzamelt de overgebleven brok*
ken, opdat niets verloren ga", niet reeds als kind en
jongeling in het huisje van Nazareth de spaarzaamheid
beoefend hebben?
Zoude Hij niet in de werkplaats van Zijn voedster;
vader het hout spaarzaam afgemeten en de afgevallen
stukken en spaanders verzameld hebben om ze nuttig
te gebruiken?
En wij kunnen ons de moeder van het Goddelijk Kind
niet anders voorstellen, dan als het voorbeeld eener
spaarzame en berekenende huishoudster, die met de ge;
ringe verdiensten zoo zorgvuldig mogelijk omging.
De H. Jozef was de derde persoon in het huisgezin.
Jezus, Maria en Jozef, zij zijn onze schoonste voor;
beelden van de spaarzaamheid.
Niemand werpe op: „Men kan niet sparen, als men
van de hand op den tand leven moet en blij is voor het
oogenblik het allernoodzakelijkste te bezitten."
Zonder twijfel, wie slechts het allernoodzakelijkste be;
zit en geen kruimel meer, hij kan niet sparen, hij moet
niet sparen.
Maar hoevelen, of liever, hoe weinigen zijn zoo arm?
De meesten zouden wel kunnen sparen, indien ze wil;
den; dat blijkt duidelijk daaruit, dat ze het kunnen
zoodra ze moeten. Ik geloof zonder vrees voor tegen;
spraak te mogen beweren: In middelmatig goede tijden
kunnen de meesten iets ter zijde leggen voor slechte
dagen.
Voor alles is de spaarzaamheid in onze dagen van het
grootste gewicht. „Zij is" zoo schreef de afgevaar;
digde Hitze in het tijdschrift „Arbeiterwohl" zij is
de grondslag van het stoffelijk welzijn; zij verzekert der
familie een duurzaam bestaan; zij zelve is eene deugd en
de beste school der deugd; zij overwint lichtzinnigheid
en hartstocht. De spaarzaamheid opent het oog voor de
toekomst; bewijst weldaden in overvloed; zij houdt
trouw de wacht in de woning der armen en der rijken;
zij geeft te rechter tijd; waar zij haar intrek neemt woont