3
ken verstrekt voor onbepaalden tijd. Practisch zou daar*
aan nooit een einde komen dan ingeval de credietnemer
het zou opzeggen, of heel en al geen gebruik ervan zou
maken, ofwel zoo de klaarblijkelijk verminderde credieb
waardigheid van den credietnemer of de klaarblijkelijk
verminderde soliditeit der dekking, sluiting van de ere*
dietopening noodzakelijk zou maken. Practisch zou dus
doorgaans alleen noodgedwongen een einde aan de
verbintenis komen, waartoe de Besturen naar onze over*
tuiging ongetwijfeld zouden besluiten, wanneer het noo--
dig was, maar wat toch zeer zeker een minder aam
genaam karakter heeft en dus wel niet dan aarzelend zal
geschieden.
Maar als het geschiedt bij klaarblijkelijken nood=
dwang, dan is er ook altijd een kleiner of grooter kans
op verlies.
En wat de borgen betreft: practisch blijven zij voor
onbepaalden tijd verbonden. Ook dit is niet juist, omdat
het niet strookt met het karakter der borgstelling, welke
in het systeem der Boerenleenbanken een daad van
onderling hulpbetoon en naastenliefde is. Het is bib
lijk, dat de borgen na zekeren tijd op ongedwongen wijze
van de vrijwillig uit naastenliefde aangegane verbintenis
vrijkomen.
Vooral nu het verstrekken van gelden in loopende
rekening voortdurend meer en meer toeneemt en de
plaats der gewone voorschotten gaat innemen, lijkt het
op bovenvermelde gronden raadzaam, ook de credieten
in loopende rekening slechts te verleenen voor een in
de akte bepaalden duur en niet meer voor onbepaalden
tijd.
Er is nog een andere zijde aan het vraagstuk der cres
dieten in loopende rekening, welke wij hier nader wen*
schen te belichten.
Zooals reeds gezegd, neemt het verstrekken van geb
den bij vele Boerenleenbanken in loopende rekening
meer en meer toe, en nemen de credieten meer en meer
de plaats der gewone voorschotten in. Zeer dikwijls
blijken die credieten zelfs geheel of gedeeltelijk niet