741 Hierbij is het niet uitgesloten, dat ook, of althans daar* na, het bedrijf zelf weer wordt vefbeterd of uitgebreid, waarvoor opnieuw geld kan worden opgenomen; 2. voor de leden der Boerenleenbank, die onbeperkt aansprakelijk zijn, den waarborg, in het bedrijf van den voorschotnemer gelegen, grooter te maken, naarmate dit minder belast en dus de voorschotnemer meer crediets waardig wordt; 3. het risico der borgen, die uit onderling hulpbetoon en naastenliefde borg bleven, geleidelijk te doen ver* minderen. Het veronachtzamen van bovenbedoelde bepaling der jaarlijksche aflossing doet dus een waardevol deel van hetgeen onder den invloed van de Boerenleenbank bes reikbaar is, verloren gaan en daarmede zou weer worden losgelaten, wat als een der voornaamste oogmerken bij de stichting der Boerenleenbanken heeft gegolden en ook inderdaad mee een grooten ommekeer in den toe* stand op landbouwgebied heeft teweeggebracht. Waar een wijziging in den vorm van geldverstrekking tot zulke averechtsche en ongewenschte uitkomsten blijkt te leiden, daar dient een zoodanige voorziening te worden getroffen, dat, zoo op behoud van den gewijs zigden vorm wordt prijs gesteld, het zeer voorname ins stituut der jaarlijksche kapitaalaflossing ermede wordt verbonden. Zijn er dus redenen, die Jn het hierboven nader omschreven geval de voorkeur doen geven aan den vorm van crediet in loopende rekening boven dien van een gewoon voorschot, dan moet toch de jaarlijks sche aflossing worden voorgeschreven en wel in den vorm eener jaarlijksche credietvermindering, verband houdende met het doel, waavroor het geld werd vers strekt. Oorspronkelijk heeft men zich de loopende rekenins gen met crediet voorgesteld als ieder jaar minstens één keer geheel opsensneersloopende rekeningen, die dus op een gegeven oogenblik zelfs „credit" komen staan of op z'n minst genomen „niet-debet" dus „nul".

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1924 | | pagina 15