653 Uit bovenstaande Statistiek ziet men, dat in de jaren 1909 tot 1914 de verhouding eene gunstige wending be* gon te nemen, vooral als men bedenkt, dat in die jaren meer dan 100 boerenleenbanken toetraden, die uit den aard der zaak nog zoo goed als geen winsten konden maken. Ware de verhouding in dezelfde mate toegenomen, dan zouden thans de Reservefondsen een mooi percen* tage aanwijzen. Maar de spaargelden zijn vanaf 1914 tot 1921 meer dan verviervoudigd, en de winsten zijn niet in dezelfde mate toegenomen. Deze statistiek zegt ons dus, dat alle Boerenleenbanken ernstig te overwegen en te onder* zoeken hebben, op welke wijze zij de Reservefondsen zullen doen toenemen. Zien wij thans de statistieken van eenige aangesloten boerenleenbanken. Wij hebben deze verdeeld in drie groepen: A. Boerenleenbanken met spaargelden boven 400.000. B. Boerenleenbanken met spaargelden van 200.000 tot 300.000. C. Boerenleenbanken met spaargelden beneden 100.000. A. No. 1. In werking: 11 jaren. Stand op 31 Dec. 1921: Spaargelden en ontvangsten in Loop. Rek. 533.000. Fonds 5.071.71 Verhouding tusschen spaargelden enz. en fonds O.9V2fo

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1923 | | pagina 5