635
1. de onbeperkte aansprakelijkheid der leden;
2. het kosteloos beheer;
3. de kleine kring, waarover zij zich uitstrekt;
4. het niet verdeelen van de winst, welke geheel in
een reservefonds gestort wordt.
5. de aard der credieten.
Alle leden van eene boerenleenbank zijn onbeperkt
aansprakelijk voor de verbintenissen, die de boerenleen*
bank aangaat.
Dit geldt op de eerste plaats voor de spaargelden.
Iemand, die bij eene boerenleenbank spaargelden
plaatst, weet, dat hij deze zeer zeker zal terugkrijgen;
want alle leden van de boerenleenbank blijven met hun
geheel vermogen daarvoor borg.
Het is daarom zoo onbegrijpelijk, dat er hier en daar
spaarders bij de boerenleenbanken gevonden worden,
die eenige ongerustheid toonen als er andere banken
in moeilijkheden komen. Men kan immers andere ban*
ken niet met onze boerenleenbanken vergelijken, want
waar vindt men in geheel het land eene bank, waarvoor
aldegenen, die er lid van zijn, met hun geheel vermogen
borg blijven voor de ingelegde spaargelden?
En men begrijpt toch wel, dat eene boerenleenbank
niet tot een onbeperkt bedrag aan spaargelden wil aan*
nemen; neen, bij iedere boerenleenbank wordt het hoog
ste bedrag vastgesteld dat de boerenleenbank mag op
nemen; en dit bedrag wordt bepaald door de Algemeene
Vergadering van alle leden, onder goedkeuring van het
Bestuur der Centrale Boerenleenbank. En dit bedrag
houdt verband met het aantal en de gegoedheid der
leden, zoodat de spaarders er steeds zeker van kunnen
zijn, dat hunne spaargelden onder welke omstandig*
heden ook, al zou de boerenleenbank nog zooveel schade
lijden, tot den laatsten cent zullen worden uitbetaald.
Als men deze regeling bedenkt, dan zal toch eenieder
moeten erkennen, dat het geld, bij de boerenleenbanken
ingelegd, nooit of nimmer kwaad kan. De mogelijkheid
De onbeperkte aanspraken
lijkheid der leden.