626
De Boerenleenbanken en de Ongevallenwet 1921.
Daar ons is gebleken, dat verscheidene Boerenleen*
banken vanwege den Raad van Arbeid, binnen welks
kring zij gevestigd zijn, een lijst voor inlichtingen ont*
vangen, betreffende de Ongevallenwet 1921 (verzeke*
ringsplichtige bedrijven), welke zij ingevuld moeten
terugzenden, hebben wij ons gewend tot het Bestuur
van de Rijksverzekeringsbank, teneinde een uitspraak te
verkrijgen omtrent de al dan niet noodzakelijkheid der
beantwoording.
Wij deden dit, wijl door genoemd Bestuur ten aanzien
van bepaalde Boerenleenbanken was beslist, dat zij
„hare werkzaamheden niet verricht als een bedrijf in
eene onderneming in den zin der Ongevallenwet 1921"
en daarom niet onder de voorschriften dier wet vallen,
doch door den Voorzitter van een der Raden van Arbeid
erop gewezen w^rd, dat elke Boerenleenbank afzonder*
lijk op dit punt beoordeeld moest worden.
Op ons verzoek om een voor al onze Boerenleenban*
ken geldende beslissing, antwoordt het Bestuur der
Rijksverzekeringsbank te Amsterdam bij schrijven van
21 Juni 1923 Class. No. 41472", dat een nader onderzoek
achterwege kan blijven". Ingeval de Boerenleenbank
vanwege den Raad van Arbeid een verzoek om inlichtin*
gen in verband met de werkzaamheden van den Kassier
ontvangen, kan de Kassier er zich toe bepalen, den
Voorzitter van die instelling onder verwijzing naar het
hierboven aangegeven schrijven aan onze Centrale van
de voor alle bij onze Centrale aangesloten Boerenleen*
banken geldende beslissing van het Bestuur der Rijks*
verzekeringsbank kennis te geven.
Die inlichtingen behoeven dus niet verstrekt te
worden.