15
Bovendien zou het gevaar niet denkbeeldig zijn: dat
kapitaalkrachtige leden, die met het oog op hun aan?
sprakelijkheid juist onmisbaar zijn voor de soliditeit der
Bank, op deze wijze voor haar verloren zouden gaan,
daarmede aan het landbouwcrediet een verlies toebren?
gend, in geen verhouding staand tot het voordeel, dat
de standsorganisatie door het volgen van een dergelijke
gedragslijn zou kunnen ondervinden.
Vervolgens zou de zelfstandig staande Boerenleen?
bank, waarbij groote stabiliteit beslist noodzakelijk is,
al te zeer gebonden worden aan de uiteraard grootere
wisselvalligheden van den Boerenbond.
Ten slotte zouden zulke leden, die tengevolge van hun
verlies van het lidmaatschap van den Boerenbond ook
van het lidmaatschap van de Boerenleenbank zouden
ontzet zijn, moeilijk er toe kunnen komen, om zich weer
bij de Boerenleenbank aan te sluiten, wat vaak zeer
nadeelig voor deze zou kunnen worden.
Dit vaststaande was er dan ook geen reden om het
Bestuur der Centrale te adviseeren tot een wijziging der
Statuten, waardoor haar op een of andere wijze de
macht zou gegeven worden: de plaatselijke Banken te
verplichten, om een lid, dat het lidmaatschap van den
Boerenbond opzegt of verliest, ook uit zijn lidmaatschap
van de Boerenleenbank te ontzetten. De Centrale zal in
voorkomende gevallen hoogstens op ontzetting kunnen
aandringen.
Overwogen werd vervolgens: of de oplossing niet te
vinden zou zijn langs een anderen weg, door n.1. alleen
aan die leden, welke tevens lid zijn van den Boerenbond,
stemrecht in de Boerenleenbank toe te kennen. De
Commissie echter verwierp dit denkbeeld: omdat bij
toepassing daarvan beter gesitueerde personen, wier
aansprakelijkheid de Bank aanmerkelijk versterkt, zou?
den worden weggehouden van de Boerenleenbank. Het
zou immers kwalijk te verwachten zijn: dat zulke per?
sonen, zonder stemrecht en dus zonder invloed op
Geen Statutenwijziging.