Deze plicht, door de Statuten opgelegd, is op de eerste
plaats een eereplicht.
Want wie door het vertrouwen zijner medeleden ges
roepen is, om eene boerenleenbank te besturen, hetzij als
lid van het Bestuur of van den Raad van Toezicht, hetzij
als kassier, dient er zich diep van te doordringen, dat
deze eer ook plichten oplegt, en wel de plicht van de
boerenleenbank te besturen, alsof men zijne eigen zaak
beheerde, en de plicht om niets te vertellen, waardoor
iemand, op welke wijze ook, zou kunnen geschaad wor=
den. In het algemeen beschouwen dan ook al degenen,
die tot geheimhouding verplicht zijn, deze als een zaak
van hoog gewicht, en als eene eerezaak.
En wij kunnen er niet genoeg den nadruk op leggen,
dat deze geheimhouding voor den bloei eener boeren»
leenbank eene hoofdzaak is.
Waarom immers gingen voorheen zoovele landbou=
wers naar woekeraars, die hun ten slotte van hoeve en
land beroofden?
Voor een deel omdat zij anders nergens geholpen
konden worden, maar ook voor een deel, omdat zij
vreesden, dat hun toestand bij de buren zoude bekend
worden, als zij bij een der rijkere inwoners om hulp
aanklopten.
Aan deze dwaze en valsche schaamte hebben de boe»
renleenbanken veelal een einde gemaakt, maar vooral,
omdat van den beginne zoozeer de nadruk gelegd is
op de geheimhouding, waartoe allen, die wegens hun
ambt met de boerenleenbank in aanraking komen, ges
houden zijn.
Ook wanneer iemand, die door de boerenleenbank
geholpen is, er geen geheim van maakt, ja gelijk het
wel eens voorkomt aan eenieder, die het hooren wil,
vertelt, dat hij een voorschot ontvangen heeft, dan nog
mogen de bestuurderen der boerenleenbank zich niet
van het ambtsgeheim ontslagen achten, tenzij de betrokz
ken persoon hun uitdrukkelijk zou zeggen, dat zij ten
zijnen opzichte gerust alles mogen vertellen.
Maar zelfs dan moet iedereen, die door ambtsgeheim
577