573
van de nietdeden is zeer dikwijls een uitstekend middel.
Indien nu langzamerhand de meesten wederom lid
zijn geworden van den boerenbond, maar er nog altijd
overblijven, die geen lid wenschen te worden, wat heeft
dan het Bestuur van de boerenleenbank te doen?
Dan zal het Bestuur van de Boerenleenbank moeten
onderzoeken, welke de redenen zijn, waarom een lid
der boerenleenbank geen lid wil worden van den
boerenbond.
En dan zal het wel eens voorkomen, dat men redenen
aantreft, welke het Bestuur wellicht niet zoo zeer door*
slaand voorkomen, maar die bij het betrokken lid toch
zwaar kunnen wegen.
Maar het zal ook voorkomen, dat iemand geen enkel
andere reden kan doen gelden, als dat hij voor den
boerenbond contributie moet betalen, en als lid van den
boerenbond eene zeer geringe aansprakelijkheid moet
aanvaarden.
Wat dan?
Moet het Bestuur der boerenleenbank zich met zulke
reden tevreden stellen?
In het algemeen kan men aannemen, dat zulke reden
geen voldoende reden is; want wil een boerenbond
kunnen werken, dan moet er toch geld zijn, en degenen,
die klagen, dat de boerenbond te weinig doet, onthouden
hem gewoonlijk de middelen, om zelfs iets te kunnen
doen.
Daarom is het Bestuur der Centrale Boerenleenbank
van meening, dat, in gewone omstandigheden, een lid
van eene boerenleenbank als redenen, om niet tot den
boerenbond toe te treden, niet kan doen gelden, dat hij
aan den boerenbond contributie moet betalen en eene
zeer kleine aansprakelijkheid op zich moet nemen.
Het Bestuur der Boerenleenbank dient zulk lid dan
ernstig aan te sporen, om alsnog lid van den boerenbond
te worden; en als het Bestuur op eene uitdrukkelijke
weigering stuit, dan zal het dienen te overwegen, of het
uiterste middel moet aangewend worden namelijk ont;
zetting uit het lidmaatschap van de boerenleenbank,