536
Aan de welhebbende inwoners is het op de eerste
plaats weggelegd, om door het toetreden tot de boeren*
leenbanken, waarvoor zij met hun geheel vermogen
borg blijven, en door het beheer ervan op zich te nemen,
zonder vergoeding, en zonder kans op winst, hunne on*
baatzuchtigheid te toonen. En daarbij zullen zij door
woord en voorbeeld op hunne mindere bevoorrechte
medeleden dienen in te werken, om deze aan te sporen,
zich door eigen kracht omhoog te werken. Hiertoe zijn
eene offervaardigheid en een uithoudingsvermogen noo*
dig, die de gewone begrippen van „gemeenschapsgevoel"
en „menschenliefde" te boeven gaan. Daarom leggen
wij den nadruk op de „christelijke" naastenliefde, die
wortelt in de liefde tot God en in den christenplicht,
die daaruit haar voedsel trekt, en des te krachtiger en
meer omvangrijk wordt, naarmate zij meer wordt be*
oefend; deze christelijke liefde geeft eene bevrediging
aan het hart, die tegen geen stoffelijk voordeel opweegt.
Bij goed beheer der boerenleenbanken kunnen, zon*
der dat zij verliezen te vreezen hebben, de betere stan*
den op een rijk gebied de christelijke liefde beoefenen,
en te zamen met hunne, door de fortuin minder be*
voordeelde buren, werken aan de verheffing van de
minder gegoeden, en daardoor de welvaart bevorderen
van de geheele maatschappij.
Wederzijdsche toenijging, en daardoor de sociale
vrede, zullen de goede gevolgen zijn dezer samen*
werking.
Men kan daarom niet genoeg er den nadruk op leggen,
dat men bij de oprichting van boerenleenbanken voor*
zichtig te werk ga, en slechts daar beginne, waar men
mannen met zulke gezindheid vinde, om het beheer te
vormen, en waar terstond bij de oprichting de ware geest
in de vereeniging gelegd wordt.
De heerlijke gedachten, welke Raiffeisen in boven*
staande regels ontwikkelt, zou men het testament van
Raiffeisen kunnen noemen, dat hij nagelaten heeft aan
zijne volgelingen.