517 Veronderstellen we, dat er bij de vereffening van den boedel eener boerenleenbank, htzij deze gerechte* lijk of buitengerechtelijk gebeure blijkt, dat er 10.000 te kort is, om alle schulden te dekken; wie moeten dan deze 10.000 betalen? De Statuten zeggen: Zij, die bij de ontbinding leden waren, of in het jaar, daaraan voorafgaande, zijn uitgebet den zijn tot dekking van het tekort hoofdelijk en onbeperkt aansprakelijk. Dus: alle personen, dit op 't oogenblik, dat de vereeni* ging ontbonden wordt, leden zijn, of in het jaar, daaraan vooraf gaande zijn uitgetreden, moeten het te=kort be* talen. Veronderstellen we, dat dit gezamenlijk aantal 100 bedraagt, dan zal ieder dier personen 100 moeten be* talen, om het te*kort te dekken. Maar het te*kort der boerenleenbank zou ook veel grooter kunnen zijn, dan 10.000; daarom komt de vraag: Tot welk bedrag zijn de leden aansprakelijk voor de schulden der boerenleenbank? De Statuten zeggen: zij zijn onbeperkt aansprakelijk, dat wil zeggen, tot elk bedraf. hoe groot ook. Deze waarborg is noodig, opdat degenen, die geld aan de boerenleenbanken toevertrouwen, zeker zullen zijn, dat zij in ieder geval hun geld terug krijgen; maar er volgt ook uit, hoezeer de leden moeten toezien goede leden van Bestuur en Raad van Toezicht, en een ver* trouwden kassier te kiezen, want alle leden blijven on* beperkt aansprakelijk. Nu begrijpt men ook, waarom de Statuten vorderen, dat de leden van Bestuur en van den Raad van Toezicht en de kassier slechts uit de leden der boerenleenbank mogen gekozen worden. Want daardoor hebben de an* dere leden de zekerheid, dat als Bestuur of Raad van Toezicht de zaken der boerenleenbank slecht beheeren, deze evengoed als zij schade lijden, terwijl daarenboven Bestuur en Raad van Toezicht ten opzichte van de an*

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1922 | | pagina 9