516 Daaruit volgt dus, dat de spaarders en reke* ning-courant'houders niet bezorgd voor hun geld behoeven te zijn, als de boerenleenbank zelfs groote verliezen zou lijden, want alle le> den der boerenleenbank staan er met hun ge heel vermogen borg voor, dat de boerenleem bank aan hare verplichtingen zal voldoen. Zooals we echter reeds gezien hebben, kunnen de inleggers in de spaarbank en de rekening»courant=hou» ders de leden eener boerenleenbank niet doen aanspre» ken voor de terugbetaling der gelden, tenzij bij ophouden der boerenleenbank gebleken is, dat de goederen der boerenleenbank ontoereikend zijn, om de schulden te dekken. Daardoor wordt voorkomen, dat bijv. een spaarder, die zijn geld niet onmiddellijk bij opvrage, zou terug» ontvangen, het recht zou hebben één der leden in rech» ten te doen dwingen om zijn ingelegd geld te betalen. Neen, eerst moet de spaarder de boerenleenbank aan» spreken, en als de boerenleenbank niet zou betalen, dan kan hij het faillissement der boerenleenbank aanvragen, en dan komt, wat de Statuten noemen „de gerechtelijke vereffening van den boedel." Nu kunnen zich twee gevallen voordoen: ofwel, de bezittingen der boerenleenbank zijn vol» doende, om alle schulden (dus alle spaarinlagen enz.) te vereffenen; en in dat geval behoeven de leden niets te betalen. ofwel de bezittingen der boerenleenbank zijn ontoe» reikend, cm ale schulden te betalen; en dan zijn de leden verplicht bij te betalen, totdat alle schulden vereffend zijn. Juist hetzelfde zou gebeuren, indien de leden eener boerenleenbank zouden besluiten de boerenleenbank op te heffen, want dan zou volgen, wat in de Statuten genoemd wordt, „de buitengerechtelijke vereffening."

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1922 | | pagina 8