529 Er zijn stellig bitter weinig tuinders, die in 't afgeloo* pen bedrijfsjaar hun kost hebben verdiend. Een zeer groot aantal, ja misschien 't meerendeel werkte met verlies. Ook den boeren: akkerbouwers en veehouders gaat het niet naar den vleeze. Het jaarverslag van de Vers eeniging „Coöperatieve Centrale Landbouwboekhous ding" te Leeuwarden, die circa 500 leden telt, wier boek* houdingen ze dus bijhoudt brengt deze onthullingen: „De gemiddelde winst der bedrijven bedroeg slechts 360 per bedrijf. In 248 gemengde bedrijven werd een gemiddelde winst gemaakt van 1035. Het gemiddels de verlies van 124 greidebedrijven bedroeg 947. Met de vermindering van de inventariswaarde werd bij het bepalen van de einduitkomsten slechts voor een betrekkeiijk gering gedeelte rekening gehouden. Ook werd geen rente van eigen bedrijfskapitaal en pacht van land in eigen gebruik in mindering gebracht." Uit deze gegevens blijkt, dat de boeren als geheel genomen in het boekjaar 1921/22 bijna uitsluitend van inkomen uit bezit of van het bezit zelf hebben moeten leven en een zeer belangrijk kapitaalverlies hunne ecos nomische positie bedenkelijk heeft verzwakt. Staat dus het feit van de moeilijke economische posis tie van den boeren= en tuindersstand voldoende vast een andere vraag is, of er redenen aanwezig zijn voor de paniekstemming, die hier en daar merkbaar wordt. En dan meen ik die vraag beslist ontkennend te moes ten beantwoorden. Over de gevaren van een paniekstemming, van een overdreven zwartkijkerij economische evenzeer als zedelijke behoef ik hier niet nader uit te weiden. Ze zijn bekend. Maar er zijn ook redenen aanwezig om vertrouwen te hebben in de toekomst van het lands en tuinbouws bedrijf. Redenen te over! Vóór alles moeten onze boeren en tuinders blijven bedenken, dat wij allen zijn in de hand van God, die ges vraagd heeft, waarom we ons toch bezorgd maken over

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1922 | | pagina 21