518
dere leden verantwoordelijk zijn, als zij te kwader trouw
of door overschrijding hunner bevoegdheden aan de
boerenleenbank schade zouden berokkend hebben.
Alle leden zijn dus aansprakelijk voor een mogelijk
te*kort der boerenleenbank.
Maar veronderstel om bij ons boven aangehaald
voorbeeld te blijven dat er onder de 100 leden eener
boerenleenbank, die gezamenlijk 10.000 moeten bèta*
len, er 20 zijn, die absoluut niets bezitten, zoodat zij
zelfs de gevorderde 100 niet kunnen betalen.
Wat dan?
Dan zullen de 80 overblijvende leden de geheele
10.000 moeten betalen, en zal dus ieder, 125 in plaats
van 100 in het te*kort moeten bijdragen.
In de Statuten staat ook nog, dat de leden niet alleen
onbeperkt, maar ook hoofdelijk aansprakelijk zijn.
Wat wil dat zeggen?
De hoofdelijke aansprakelijkheid beteekent, dat ieder
lid voor de geheele schuld aansprakelijk kan gesteld
worden; maar het lid, dat tot betaling is moeten over*
gaan, kan dan op de andere leden wederom verhalen,
wat hij meer dan zijn gedeelte betaald heeft.
In de praktijk zal deze hoofdelijke aansprakelijkheid
wel zelden of nooit behoeven te pas gebracht te wor*
den, want eene gerechtelijke vereffening zal bij eene
boerenleenbank, die bij eene Centrale Boerenleenbank
is aangesloten, wel niet voorkomen, omdat deze door
gemeenschappelijk overleg is te voorkomen; en zouden
de leden besluiten, eene boerenleenbank op te heffen,
en dus eene „buitengerechtelijke vereffening" zou moe*
ten plaats hebben, dan zal de Centrale Boerenleenbank
waarschijnlijk de eenige schuldeischeresse zijn, en deze
zal dan ongetwijfeld zorg dragen, dat het te*kort over
alle leden zal verdeeld worden.
Bij de boerenleenbanken is de hoofdelijke aanspraken
lijkheid vanaf den beginne ingevoerd. Reeds bij de Toe*
lichting tot de eerste Statuten zeide Georgius (schuil*
naam van den Z. E. Heer G. van den Eisen) bl. 12: