505
kelijkheid der leden. Men is erop bedacht, om dit aan*
deelenkapitaal evenals de reserve te verhoogen, naars
mate de inlagen in de spaarbank en deposito's in loos
pende Rekening stijgen. Maar door de snelle toename
van het bedrag aan spaargelden, een gevolg van het
steeds achteruitgaan van de waarde van het Duitsche
geld, is ook de verhouding van het eigen kapitaal (aans
deelen en reserven) tot het ingelegde kapitaal achteruit
gegaan.
Bedroeg in 1914 het eigen kapitaal 4.6% van de ins
gelegde gelden, in 1920 was dit nog slechts 2.2%. Daars
om werd dan ook door het Reichsverband er bij alle
boerenleenbanken op aangedrongen, om de aandeelen te
verhoogen.
Het is ongetwijfeld, dat in Duitschland alles, ook het
bankwezen, eene enorme crisis doormaakt; maar uit
bovenstaande gegevens blijkt toch, dat de boerenleens
banken zich in een groot vertrouwen der landelijke bes
volking blijven verheugen.
Wel wordt het bij de Boerenleenbanken, die zich uits
sluitend gelijk in ons Land met crediet bezig hous
den, zeer moeilijk om de kosten te dekken, wijl de ons
kosten in veel hoogere mate stijgen dan de winsten. Dit
geldt niet voor de Boerenleenbanken die zich, zooals in
Duitschland nog al veel geschiedt, tegelijkertijd met
coöperatieven aans en verkoop bezig houden.
De Centrale Boerenleenbanken (Zentralkassen) tellen
in Duitschland als leden niet enkel boerenleenbanken,
maar tevens andere landbouwvereenigingen, zooals
Aans en verkoopvereenigingen, Zuivelfabrieken en tal
van andere. In de Statistiek van het Reichsverband vins
den we enkel de cijfers voor die vereenigingen, welke
bij haar zijn aangesloten; deze vormen echter ongeveer
van alle, in het geheele Duitsche Rijk bestaande lands
bouwvereenigingen, en wel in totaal op 1 Januari 1922
een aantal van 23.235 terwijl er in het geheele Rijk
36.235 bestaan.