506
Er waren in 1920 en 1921 25 Centrale Boerenleenbank
ken, waarvan de opgaven konden gegeven worden.
Bij deze 25 Centrale Boerenleenbanken waren aange*
sloten:
a. boerenleenbanken 11.818 12.079
b. Aan* en Verkoopvereenigingen 1.065 1.173
c. Zuivelvereenigingen 557 578
d. andere vereenigingen 975 1.227
Totaal 14.415 15.057
Dooreengenomen telde dus iedere Centrale Boeren*
leenbank in 1920: 576 vereenigingen, waaronder 472 boe*
renleenb anken, en in 1921 600 vereenigingen, waaronder
480 boerenleenbanken.
De totaabomzet van al deze Centrale Boerenleenban*
ken is tengevolge van de minderwaardigheid van de
Mark enorm gestegen, zooals het volgende staatje aan*
duidt:
De Totaabomzet bedroeg in:
1915 M. 14.108.000.000
1916 M. 32.258.000.000
1917 M. 31.755.000.000
1918 M. 44.237.000.000
1919 M. 79.087.000.000
1920 M. 139.983.000.000
1921 M. 180.560.000.000
Het aandeelen*kapitaal en de aansprakelijkheid der
leden van de Centrale Boerenleenbanken was in vroe*
gere jaren zeer beduidend, in vergelijking tot het kapi*
taal, dat door de Centrale Boerenleenbanken van de
plaatselijke boerenleenbanken, vereenigingen en andere
instellingen ter leen ontvangen was; dit percentage is
in de laatste jaren zeer gedaald, ten gevolge van de
goedkoopte van de Mark, die oorzaak was, dat de inge*
legde bedragen sterker toenamen, dan de uitgeleende
gelden, die de maatstaf zijn van het aandeelenkapitaal
en de aansprakelijkheid.
De volgende staatjes geven daarvan een duidelijk
beeld:
in 1920 in 1921