487
Verklaring van de Statuten der plaatselijke
Boerenleenbanken.
Hoe wordt de opzegging van het lidmaatschap
en de ontzetting bewezen?
Ieder lid eener Boerenleenbank is hoofdelijk en on--
beperkt aansprakelijk voor een mogelijk te=kort, als de
boerenleenbank zoude ontbonden worden, of als hij
het lidmaatschap verliest.
Er is dus voor allen, die met eene boerenleenbank
handelen, zeer veel aan gelegen, dat gemakkelijk bewe*
zen kan worden, wie lid is eener boerenleenbank; maar
eveneens is er voor een lid zeer veel aan gelegen, dat
hij bewijzen kan, dat hij zijn lidmaatschap heeft opge=
zegd.
De Wet tot regeling der coöperatieve vereenigingen
van 17 November 1876 heeft de bewijzen van het lid*
maatschap en de bewijzen, dat men het lidmaatschap
heeft opgezegd, geregeld.
De Boerenleenbanken die volgens deze wet van 1876
zijn opgericht, moeten de regeling van deze Wet volgen.
Maar de boerenleenbanken, die als gewone vereenb
gingen volgens de Wet van 1855 zijn opgericht, worden
geregeld door hare Statuten. En in deze Statuten is
al het goede, wat de wet van 1876 bevat, zooveel moge=
lijk gevolgd.
Zooals wij vroeger (Mededeelingen bl. 296 vlgd.) reeds
gezien hebben, kent de Wet van 1876 geen ander be=
wijs voor het lidmaatschap, dan de gedagteekende on=
derteekening van het Ledenregister of de toetreding bij
notarieele akte, in afschrift aan het ledenregister ge?
hecht.
De Statuten der boerenleenbanken, volgens de Wet
van 1855 opgericht, kennen eveneens deze twee be*
wijzen, maar sluiten andere bewijzen niet uit.
Wat de opzegging van het lidmaatschap, en de be=
wijslevering van deze opzegging betreft, hierover zegt
de Wet tot regeling der coöperatieve Vereenigingen: