467 waardedaling van vaste goederen is ingetreden, is voor deze herschatting alle reden aanwezig te achten. Ook betreffende de persoonlijke borgstelling bestond eertijds een algemeen geldende bepaling en wel deze, dat het bedrag, hetwelk aan eenzelfden persoon werd uitgeleend en dat waarvoor hij was borg gebleven, ge* zamenlijk niet grooter mocht zijn dan anderhalf maal de som, welke in Artikel 7, 4° van het Huishoudelijk Reglement voor voorschotten en credieten was vast* gesteld. Deze bepaling beantwoordde evenwel niet aan de bedoeling. Want daar men de vaststelling van Ar* tikel 7, 3° en 4° niet onmiddellijk afhankelijk stelt van de persoonlijke credietwaardigheid der leden en in het geheel niet van die der borgen*niet=leden maar van de geldbehoefte ter plaatse in verband met den om< vang der landbouwbedrijven, moesten de grenslijnen voor de persoonlijke borgstelling, van dit punt uitgaan* de geheel willekeurig door de werkelijkheid heen loo* pen. De bepaling is daarom opgeheven. Ook andere algemeen geldende grenzen zullen het nadeel hebben, dat ze in zoo persoonlijke kwestie niet zuiver op de werkelijkheid passen en in het eene geval te wijd en in het andere te nauw getrokken blijken. En terwijl ze het Bestuur der plaatselijke Bank, hetwelk uiteraard de waarde van den borg te bepalen heeft, van deze taak toch niet ontheffen, zouden ze een onnut beletsel vormen, om van eventueel veel verder reikende finan* ciëele draagkracht gebruik te maken. De persoonlijke borgstelling behoort tot de meest kenmerkende uitingen der in onze landbouwkringen heerschende Christelijke solidariteitsidée. Nergens anders vindt men zoo algemeen het „onderling hulp* betoon" in beoefening gebracht als in de Boerenleen* bank. Dit wonderbare schouwspel te midden eener in eigenbaat en zelfgenoegzaamheid verzonken maat* schappij vertoont de Boerenleenbank reeds sedert den eersten dag van haar bestaan. En alsof de gedachte

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1922 | | pagina 3