466 dieten mitsgaders de borgstellingen de revue laat pas* seeren. Blijkt dan, dat in eenig opzicht voorzichtigheid of zelfs onmiddellijke voorziening noodig is, dan moge het zonder aarzeling dienovereenkomstig maatregelen ne* men. Op de eerste plaats evenwel komt die vraag te pas, zoo dikwijls over het verleenen van een vorschot of een crediet in loopende rekening moet worden beslist. De spaarders, die in goed vertrouwen op een kundig en voorzichtig beheer hun gelden aan de Boerenleenbank toevertrouwen, hebben er recht op, dat aangaande de beantwoording van die vraag geen de minste twijfel overblijft. En dan geldt ze gelijk reeds gezegd niet alleen den voorschot* of credietnemer maar evengoed de door hem gestelde zekerheid voor de terugbetaling. Voor zakelijk onderpand geven de Statuten der Boe* renleenbank uitdrukkelijk de grenzen aan, waardoor de taak van het Bestuur in dit opzicht zeer wordt verlicht. Waarop men echter bij zakelijk onderpand vooral let* ten moet is dit: De bepaling van de waarde van het onderpand mag niet geschieden in verband met het bedrag, dat de voor* schotnemer noodig heeft maar ze moet plaats vinden in gemoede naar de innerlijke verkoopswaarde van het onderpand, dus zonder rekening er mede te houden, dat de aanvrager van het voorschot met een hoogere schatting beter gebaat zoude zijn. Het Bestuur draagt in deze een zware verantwoordelijkheid ten opzichte der spaarders. Bovendien zij het Bestuur er zich wel van bewust, dat met een schatting ten tijde van de verleening van het voorschot niet altijd zonder meer kan worden volstaan, maar dat ook tusschentijds moet worden toegezien, dat de overwaarde nog voldoende is. In het bijzonder thans, nu allerwege een aanmerkelijke

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1922 | | pagina 2