449 bij diens missive van 27 Januari 1921 no. 74 de boeren* leenbank beschouwd had als kooplieden (banken) in den zin der wet. Het BestuUr der Coöp. Centrale Boerenleenbank ging met deze zienswijze niet accoord, en besloot daarom aan de boerenleenbank te Best te adviseeren, inzage aan den betrokken ambtenaar te weigeren, om op deze wijze eene uitspraak van den Rechter uit te lokken. Tengevolge dezer weigering, werd de boerenleenbank door den Ontvanger der Registratie te Oirschot beboet met 50. De boerenleenbank te Best weigerde deze botte te betalen, en daarop werd zij voor deze som in rechten aangesproken. Deze zaak is toen behandeld geworden door de Ar* rondissementsrechtbank te 's Bosch, welke de boeren* leenbank van Best in het gelijk stelde en gelastte, om het dwangschrift van betaling buiten werking te stellen. Hierdoor is door de Rechtbank van 's Bosch uitge* maakt, dat de boerenleenbanken niet zijn (zooals de Minister van Financiën van meening was) kooplieden in den zin der wet, zoodat de boerenleenbanken niet verplicht zijn inzage te verleenen aan de ambtenaren der registratie van de zegelplichtige stukken, die zich op het kantoor eener plaatselijke boerenleenbank rnocfo ten bevinden. Wij hopen, dat na deze uitspraak de circulaire van den Minister van Financiën, d.d. 27 Januari 1921 no. 77 zal worden in getrokken. Wegens het groot belang dezer zaak voor onze boe* renleenbanken laten wij het vonnis en de gronden waar* op het steunt hier in extenso volgen. De Arrondissements*Rechtbank te 's=Hertogenbosch. Ten aanzien der feiten. Overwegende, dat blijkens bij de processtukken ge* voegd procesverbaal en dwangschrift van den Ontvan*

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1922 | | pagina 5