447 zonder met den aanvrager de vraag te behandelen of het wel in het welbegrepen belang van den aanvrager is, om dat voorschot toe te staan. Er zullen bijvoorbeeld, gevallen voorkomen dat het Bestuur den aanvrager erop moet wijzen, dat het in zijn eigen belang beter is, zijn bedrijf in te krimpen in plaats van uit te breiden; of wel, dat de bedrijfsonkosten moeten worden ingekrompen; of dat het bedrijf moet worden omgezet, omdat het thans gevolgde niet meer loonend is. Waar het Bestuur der boerenleenbank gewoonlijk bestaat uit practische en ervaren landbouwers, die het algemeen vertrouwen ver* dienen, daar zal de aanvrager tegen zulke besprekingen geen bezwaar hebben, integendeel, deze op hoogen prijs stellen. Dan moet de boerenleenbank met de daad helpen, dat wil zeggen, voorschotten geven, indien deze in het belang van den aanvrager geacht worden. Wil nu iedere boerenleenbank in staat blijven, om ook in de volgende jaren de noodige voorschotten te kunnen geven, dan moet het Bestuur ervoor waken, dat het geen geld voor langen tijd vastlegt. Eene boerenleenbank, die thans over ruime middelen beschikt, kan wellicht, zooals de ervaring reeds heeft geleerd, na één of twee ja* ren zooveel voor hare eigen leden noodig hebben, dat zij blijde zal wezen, het geld niet te hebben vast* gelegd. Vooral als men een langen tijd van minder goe* den gang van het landbouwbedrijf voorziet, moet men tijdig zijne voorzorgsmaatregelen nemen. Men moet dus helpen waar men kan, maar onder de alles*beheerende voorwaarde dat de soliditeit der boerenleenbank op de allereerste plaats gewaarborgd blijft. Alle voorschotten moeten dus ten volle gedekt zijn, hetzij door goede borgen, hetzij door hypotheek, hetzij door het in pand geven van goede waarde*papieren, het* zij eene combinatie van deze zekerheidsstellingen. Van dezen stelregel mag het Bestuur der boerenleen* bank nooit of nimmer afwijken. De soliditeit der boeren* leenbank moet boven alles staan.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1922 | | pagina 3