460 ontzetten. Wel is deze bepaling zoo vaag en rekbaar, dat de mogelijkheid bestaat, dat een Bestuur er misbruik van zou kunnen maken, maar in al de jaren, dat de honderden boerenleenbanken bestaan, zijn op dit punt nog nimmer klachten gerezen, zoodat men wel kan aan* nemen, dat de Besturen der boerenleenbanken er ook in de toekomst geen misbruik van zullen maken. Maar bij de Statuten is ook de mogelijkheid voorzien, dat een Bestuur om niet voldoende redenen een lid zou kunnen ontzetten, of dat persoonlijke veete tot zulken uitersten maatregel aanleiding zou kunnen geven. Daar* om is beroep toegelaten op den Raad van Toezicht, want het 2e lid van art. 9 luidt: 2. of een der hier gemelde gevallen aanwezig is, wordt door het Bestuur beslist, behoudens beroep op den Raad van Toezicht. Zou dus iemand bericht ontvangen, dat hij van het lidmaatschap is ontzet, dan kan hij in beroep komen bij den Raad van Toezicht, en aanvragen, dat de ontzet* ting vernietigd worde. Dan heeft de Raad van Toezicht den plicht, om de geheele zaak nauwkeurig te onderzoeken, en na te gaan, of het Bestuur te recht het lid heeft ontslagen. Is de Raad van Toezicht overtuigd, dat het Bestuur goed heeft gehandeld, dan handhaaft hij de ontzetting. Maar wanneer de Raad van Toezicht tot de bevin* ding zou komen, dat de ontzetting ten onrechte of zon* der voldoende redenen geschied is, dan kan de Raad van Toezicht de ontzetting vernietigen, (zie Art. 6). Het Bestuur dient dus te wachten met de inschrijving van de ontzetting in het Ledenregister (zie Art. 10) totdat het ontzette lid gelegenheid gehad heeft, om in beroep te komen bij den Raad van Toezicht. En nog wenschelijker is het, en alleszins aanbevelens* waardig, dat het Bestuur nimmer eene ontzetting uit* spreekt, zonder den Raad van Toezicht hierover ge* raadpleegd te hebben.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1922 | | pagina 16