455
is, omdat eischeresse alleen tegen lage rente kan ter leen
geven, zoodat de winst van 't eene lid wordt gecorm
penseerd door het verlies in den vorm van gemis van
hooge rente van 't andere lid en hij, die heden geld*
nemer is op voordeelige voorwaarden, morgen geld*
schieter kan worden op onvoordeelige voorwaarden;
Overwegende dat gedaagde ten slotte met een beroep
op artikel 47 der Statuten, inhoudende dat alle geldham
del, waaraan eenig gevaar verbonden is volstrekt ver*
boden is, heeft opgemerkt,, dat dus gevaarlooze geld
handel aan eischeresse geoorloofd is, waardoor zij dus
bankier wordt, maar dat ook dit betoog faalt;
Overwegende toch, dat aan gedaagde kan worden
toegegeven dat het woord „Geldhandel" zeker niet ges
lukkig is gekozen en op zich zelf tot eene verkeerde
gevolgtrekking zou kunnen leiden, maar door de plaats
van dat woord meergemeld artikel 47, waarvan 't eer*
ste lid zegt, dat de werkzaamheden zich moeten ba
perken tot het aanwerven van het noodige bedrijfs*
kapitaal door middel van in= en uitleenen en het stellen
van zekerheid en door den geheelen inhoud en streks
king der Statuten in haar geheel genomen, duidelijk
blijkt, dat hierbij niet is gedacht aan den geldhandel,
zooals die in een bankiers bedrijf wordt uitgeoefend
maar dat hiermede aan het bestuur wordt op het hart
gedrukt geen gevaarlijke of niet voldoende verzekerde
credieten te verleenen, zulks te meer, waar juist artikel
47 uitdrukkelijk zegt, dat het doel niet is om winst te
maken;
Overwegende dat eischeresse's bedrijf ook niet met
dat van een kassier is gelijk te stellen;
Overwegende toch, dat volgens van Dale: „Woorden*
boek der Nederlandsche Taal", een kassier is een per*
soon, die zich tegen een zekere provisie met het im
casseeren en uitbetalen van gelden belast en het bedrijf
van eischeresse, zooals dit in de Statuten is omschreven,
met dien handel niets gemeen heeft, terwijl voor zoover
het bedrijf van kassier met dat van bankier identiek