397
stortingen. Tot nog toe was 4 pet. bepaald, maar men
achtte verhooging tot 6 pet. wenschelijk wegens den
hoogeren rentesstand.
Van het daarna overblijvende komt:
85 pet. aan het Reservefonds.
10 pet. aan het Gemeenschappelijk Reservefonds,
waarover terstond zal gesproken worden.
5 pet. ter beschikking van de Algemeene Vergadering.
Niet enkel moet de Centrale Boerenleenbank bedacht
zijn op de vorming van sterke reserves, ook de plaatse*
lijke boerenleenbanken hebben zorg te dragen flinke
reserves te vormen. Indien eene plaatselijke boerenleen*
bank over groote reserves beschikt, dan zullen daaruit
alle voorkomende verliezen kunnen geleden worden, en
zal het niet noodig zijn, de leden te laten bijdragen uit
hoofde hunner opbeperkte aansprakelijkheid. Ook bij
het beste beheer brengt het belegen van gelden risico
mede, en dat is dan ook de reden, waarom ieder bank*
bedrijf moet zorgen voor de vorming van reservesfonds
sen. Nu kan en moet men de geheele organisatie, zoowel
de Centrale Boerenleenbank als de aangesloten boeren*
leenbanken beschouwen, als hebbende vele gemeen*
schappelijke belangen. Iedere organisatie staat wel, als
zijnde eene afzonderlijke rechtspersoon op zich zelf,
maar wederkeerig moet men trachten elkaar te steunen.
Deze gedachte heeft Bestuur en Raad van Toezicht
der Centrale Boerenleenbank doen besluiten, om, in
navolging van de Belgische Middenkredietkas te Leuven,
voor te stellen de vorming van een Gemeenschappelijk
Reservefonds, waarin zoowel de Centrale Boerenleen*
bank als de plaatselijke boerenleenbanken gelden zullen
storten, en dat bestemd is voor al deze organisaties,
naargelang zij er behoefte aan hebben.
Bestuur en Raad van Toezicht der Centrale Boeren*
leenbank stellen zich dit Gemeenschappelijk Reserve
fonds aldus voor:
Telken jare wordt zooals boven reeds aangeduid