406
Rapport van de Commissie tot bestudeering
van het Kringen-vraagstuk.
In de laatst gehouden Algemeene Vergadering der
Coöp. Centrale Boerenleenbank werd het besluit genos
men tot instelling eener Commissie, die aan het Bes
stuur der Centrale Boerenleenbank rapport zoude uits
brengen omtrent het vraagstuk der als of niet invoering
van kringen.
Het Bestuur besloot eene Commissie te benoemen van
zeven personen, waarvan vier aan te wijzen door de vers
schillende gewestelijke Bonden en drie door het Bes
stuur.
Door den Noordbrabantschen Christelijken Boerens
bond werd aangewezen de Heer A. van de Ven te Son,
door den Limburgschen Lands en Tuinbouwbond de
heer J. J. C. Ament te Roermond, door den Aartsdioces
sanen R. K. Boerens en Tuindersbond de heer J. van
den Heuij te Arnhem, door den Haarlemschen Lands
en Tuinbouwbond de heer N. Dekker te Obdam, ters
wijl het Bestuur der Centrale Boerenleenbank als leden
benoemde de heeren Th. H. A. M. van der Marck, te
Roermond (tevens Voorzitter), A. Thijssen te Beesel
en F. G. Caners te Demen. Als Secretaris werd toeges
voegd de heer Mr. V. G. G. M. Dubois te Eindhoven.
De Commissie heeft zich bij den aanvang harer werks
;aamheden op het standpunt gesteld, dat haar taak was,
het kringensvraagstuk uit het oogpunt te bezien van het
algemeen belang der geheele organisatie van het lands
bouwcredietwezen, zooals dit georganiseerd is in de
Coöp. Centrale Boerenleenbank en de bij deze Centrale
aangesloten plaatselijke Boerenleenbanken.
De lommissie ving hare taak aan, door een onderzoek
in te stellen in het Binnens en Buitenland.
Wat het Buitenland betreft, bevond zij, dat het syss
teem der kringen, zooals het hier bedoeld werd, geheel
onbekend was, hoewel zoowel in België als vooral in